ECLI:NL:RBDHA:2021:10837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 21/4485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor woningbouw in Leidschendam-Voorburg

Op 22 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een vrijstaande woning op een perceel dat in eigendom is van haar ouders. De aanvraag werd door de gemeente geweigerd omdat de raad geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) had verleend. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij niet kon wachten op de uitkomst van de bodemprocedure, gezien de urgente persoonlijke omstandigheden van haar moeder, die ongeneeslijk ziek is.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter overwoog dat een voorlopige voorziening niet bedoeld is om de beroepszaak eerder behandeld te krijgen. Daarnaast werd gesteld dat de wens van verzoekster om naast haar ouders te wonen niet als een spoedeisend belang kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter kon bovendien de gevraagde opdracht aan de raad niet verstrekken, omdat de raad geen partij is in het geschil en er een grote beleidsvrijheid aan de raad toekomt bij het verlenen van een vvgb. De rechter wees ook op de mogelijkheid voor verzoekster om een verzoek tot versnelde behandeling in te dienen bij de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. E.L. Denters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4485

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.G. van Keulen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: R. Frijlink).

Procesverloop

In het besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning eerste fase geweigerd voor het oprichten van een vrijstaande woning met berging, met parkeervoorzieningen, bijbehorende bouwwerken, werken, geen bouwwerk zijnde, en aanlegwerkzaamheden dan wel gebruik voor het perceel [perceel] [huisnummer] te [plaats] .
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. Verzoekster heeft over het spoedeisende belang aangevoerd dat van haar redelijkerwijs niet gevraagd kan worden om tien tot twaalf maanden te wachten op een uitspraak in de bodemprocedure. Daarbij komt dat ook persoonlijke omstandigheden aan de orde zijn welke vragen om een spoedige behandeling. Het perceel [perceel] [huisnummer] is namelijk in eigendom van de ouders van verzoekster, welke woonachtig zijn in de andere (bestaande) woning op dat perceel. Eén van de redenen voor het realiseren van de nieuwe woning is de wens van verzoekster om zorg te kunnen verlenen aan één van de naast wonende ouders. De moeder van verzoekster is ongeneeslijk ziek, stelt verzoekster, en de wens om hulp en zorgverlening is inmiddels zeer urgent geworden.
4. De omgevingsvergunning is bij het bestreden besluit geweigerd omdat de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg (de raad) heeft beslist geen verklaring van geen bedenkingen te verlenen. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van een opdracht aan de raad om een nieuw, maar dan gemotiveerd, besluit te nemen over de verklaring van geen bedenkingen met betrekking tot het bouwplan voor het perceel [perceel] [huisnummer] te [plaats] , dit met in achtneming van aspecten van een goede ruimtelijke ordening.
5. De voorzieningenrechter zal dit verzoek afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
5.1
In de eerste plaats is een voorlopige voorziening niet bedoeld om de beroepszaak eerder behandeld te krijgen. Daarvoor is het instrument van een voorlopige voorziening niet bedoeld. Alleen al om die reden is het evident dat het verzoek moet worden afgewezen.
5.2
In de tweede plaats kan de wens van verzoekster om zo spoedig mogelijk - in een nog nieuw te bouwen woning - naast één van haar ouders te wonen niet worden aangemerkt als een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Uit haar betoog volgt namelijk niet dat thans sprake is van onverwijlde spoed.
5.3
Ten derde kan de voorzieningenrechter de door verzoekster gevraagde opdracht aan de raad niet verstrekken, reeds omdat de raad geen partij is bij het onderhavige geschil. De raad komt bij het al dan niet afgeven van een verklaring van geen bedenkingen bovendien een grote mate van beleidsvrijheid toe. Voor zover geoordeeld zou worden dat het besluit om in dit geval een vvgb te weigeren niet op een draagkrachtige motivering berust, zou het de bodemrechter zijn die het besluit van het college zou kunnen vernietigen, op de grond dat het college voor de motivering van het bestreden besluit niet zonder meer had mogen volstaan met de enkele verwijzing naar het weigeringsbesluit van de raad. Aldus kan verzoekster in deze procedure niet bereiken dat een vvgb wordt verleend. Daarbij komt dat een eventuele opdracht aan de raad een nieuw besluit te nemen, niet zonder meer zal leiden tot het resultaat dat daarmee door verweerder een omgevingsvergunning wordt verleend, voor zover verzoekster dat met deze voorlopige voorzieningenprocedure beoogt.
6. Overigens wijst de voorzieningenrechter erop dat, waar het gaat om de gestelde persoonlijke omstandigheden, artikel 8:52 van de Awb de mogelijkheid aan verzoekster biedt om bij de rechtbank een verzoek tot versnelde behandeling in te dienen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.