Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2021 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: R. Frijlink).
Rechtbank Den Haag
Op 22 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een vrijstaande woning op een perceel dat in eigendom is van haar ouders. De aanvraag werd door de gemeente geweigerd omdat de raad geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) had verleend. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij niet kon wachten op de uitkomst van de bodemprocedure, gezien de urgente persoonlijke omstandigheden van haar moeder, die ongeneeslijk ziek is.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter overwoog dat een voorlopige voorziening niet bedoeld is om de beroepszaak eerder behandeld te krijgen. Daarnaast werd gesteld dat de wens van verzoekster om naast haar ouders te wonen niet als een spoedeisend belang kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter kon bovendien de gevraagde opdracht aan de raad niet verstrekken, omdat de raad geen partij is in het geschil en er een grote beleidsvrijheid aan de raad toekomt bij het verlenen van een vvgb. De rechter wees ook op de mogelijkheid voor verzoekster om een verzoek tot versnelde behandeling in te dienen bij de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. E.L. Denters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.