ECLI:NL:RBDHA:2021:1091
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat haar aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielverzoek. Dit besluit was genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optrad in deze procedure.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 9 februari 2021 via een Skype-beeldverbinding, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M. Stoetzer-van Esch. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp. Tijdens de zitting was ook een tolk, J. Matti, aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er inmiddels een uitspraak was gedaan in een andere zaak (NL21.1266) die verband hield met het beroep van verzoekster. Aangezien de rechtbank in die zaak al had geoordeeld, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.