ECLI:NL:RBDHA:2021:1092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
NL21.1266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en indirect refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een vreemdeling met een V-nummer, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M. Stoetzer-van Esch. Tijdens de zitting op 9 februari 2021, die via een Skype-beeldverbinding plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, met als argument dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat Nederland de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen.

De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Eiseres heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat eiseres in Duitsland een asielverzoek heeft kunnen indienen en dat dit verzoek in behandeling is genomen. De enkele stelling dat zij het niet eens is met de beslissing van de Duitse autoriteiten, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiseres niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1266
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.1267, plaatsgevonden op 9 februari 2021 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiseres voert aan dat er aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat Nederland daarom overeenkomstig artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag in behandeling moet nemen. Uit de beschikking van de Duitse autoriteiten blijkt dat eiseres moet terugkeren naar Jemen, waardoor er sprake is van (indirect) refoulement bij overdracht aan Duitsland. Haar aanvraag is afgewezen, omdat de
veiligheidssituatie in Jemen volgens de Duitse autoriteiten niet leidt tot erkenning als vluchteling dan wel tot subsidiaire bescherming in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de EU-kwalificatierichtlijn nr. 2011/95. In Nederland geldt voor geheel Jemen sinds 24 november 2016 wel dat sprake is van een uitzonderlijke geweldssituatie als bedoeld in dit artikel. Dit betekent dat elke vreemdeling uit Jemen die een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in Nederland recht heeft op asielbescherming. Eiseres verwijst verder naar paragraaf C7/16 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en het thematisch Ambtsbericht over de Veiligheidssituatie in Jemen van 11 juli 2019, waaruit volgens haar volgt dat de veiligheidssituatie in de verslagperiode zeer slecht was.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet mag. Eiseres is hier niet in geslaagd.
4. Eiseres heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiseres heeft zelf verklaard dat zij in Duitsland een asielverzoek in heeft kunnen dienen, dat dat verzoek in behandeling is genomen en dat zij daarop ook een beslissing heeft gekregen. Dat zij het niet eens is met deze beslissing, maakt niet dat Duitsland zich niet aan de internationale richtlijnen houdt. Dat Nederland haar asielverzoek mogelijk anders had beoordeeld, maakt niet dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Indien eiseres toch meent dat Duitsland zich niet aan deze richtlijnen houdt, moet zij daarover in Duitsland klagen. Het is niet gebleken dat klagen voor haar onmogelijk of zinloos is. Daarbij garandeert Duitsland met het claimakkoord dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiseres in behandeling zal worden genomen en dat haar situatie in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht zal worden beoordeeld. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiseres vreest dat zij naar haar land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiseres geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.M. Reijnierse T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.