ECLI:NL:RBDHA:2021:10944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
NL19.22347 en NL19.22349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht van asielaanvragen van een gezin met minderjarige kinderen naar Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een gezin met minderjarige kinderen en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de niet-in behandeling name van hun asielaanvragen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers, die afkomstig zijn uit Nigeria, ongegrond verklaard. De staatssecretaris had de aanvragen niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uiterste overdrachtstermijn niet is overschreden, omdat deze was geschorst door een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers als bijzonder kwetsbaar kunnen worden aangemerkt, maar dat de omstandigheden die zij aanvoeren niet voldoende zijn om de asielaanvragen aan Nederland toe te wijzen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers over de lange wachttijd en de situatie in Italië verworpen, en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen te stellen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.22347 en NL19.22349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser, V-nummer: [nummer], en

[naam 2], eiseres, V-nummer: [nummer], mede namens hun minderjarige kinderen
[naam 3], geboren [geboortedatum] 2018, en [naam 4], geboren [geboortedatum] 2021
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. drs. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. N.H.T. Jansen, mr. A. Dijcks en mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 20 september 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 oktober 2019, samen met de zaken met nummers NL19.22348 en NL19.22350, op een zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Daudu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.H.T. Jansen.
De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van een uitspraak van het EHRM [1] over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië.
Op 15 april 2021 heeft het EHRM de beslissing in de zaak M.T. tegen Nederland bekendgemaakt. [2]
Na het verschijnen van deze beslissing heeft de rechtbank partijen om hun actuele standpunt gevraagd. Eisers hebben aanvullende beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 september 2021 opnieuw op een zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hoof.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1994 en [geboortedatum] 1993 en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [3] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [4] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat eisers kunnen worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel [5] omdat zij deel uitmaken van een gezin met minderjarige kinderen.
5. Eisers worden niet gevolgd in hun stelling dat de omstandigheden dat zij inmiddels een tweede kind hebben gekregen en dat eiseres de uitkomst van haar aangifte wegens bedreigingen in Nederland wil afwachten ten onrechte niet zijn aangemerkt als bijzondere, individuele omstandigheden. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder ter zitting dat hij vanwege een enkele aangifte geen aanleiding heeft hoeven zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Niet onderbouwd is dat hierop een strafrechtelijke procedure is gevolgd, zodat verweerder hierin ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvragen aan zich te trekken.
6. Eisers stellen dat de uiterste overdrachtstermijn inmiddels is overschreden en verweerder om die reden de asielaanvragen van eisers aan zich moet trekken. De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 oktober 2019 [6] zijn de bestreden besluiten geschorst en is bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op de beroepen. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de uiterste overdrachtstermijn is geschorst zoals bedoeld in artikel 27 van de Dublinverordening. Anders dan eisers stellen, geldt daarbij geen maximumduur van achttien maanden. Deze heeft namelijk enkel betrekking op de verlenging van de uiterste overdrachtstermijn vanwege onderduiken.
7. Eisers voeren aan dat zij een lange periode hebben moeten wachten en dat dit in strijd is met de Dublinverordening, in het bijzonder artikel 5. Daarbij heeft eiseres gewezen op het arrest van het Hof [7] van 13 november 2018. [8] De rechtbank volgt eisers hierin niet. Hoewel de Dublinverordening ervan uitgaat dat snel wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is, in deze verordening is ook neergelegd dat overdracht niet kan plaatsvinden wanneer dat in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest. [9] Ten aanzien van Italië bestond hierover onzekerheid tot het verschijnen van de voornoemde beslissing van het EHRM van 15 april 2021. In deze zaken is de uiterste overdrachtstermijn opgeschort door de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2019. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat er vanwege tijdsverloop geen overdracht meer kan plaatsvinden. Uit het door eisers aangehaalde arrest kan niet het tegendeel worden afgeleid.
8. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om over de nu ontstane situatie prejudiciële vragen te stellen, zoals eisers voorstellen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de door eisers overlegde mailwisseling tussen Vluchtelingenwerk en ELENA-coördinator [naam 5] niet leidt tot een ander oordeel. Een groot deel van de informatie genoemd in deze mailwisseling komt uit het, eveneens door eisers aangehaalde, AIDA-rapport van 27 mei 2020. Over het AIDA-rapport van 27 mei 2020 heeft de Afdeling [10] overwogen dat het geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan volgt uit de landeninformatie die reeds bij de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 [11] is betrokken. [12] In die laatste uitspraak is de Afdeling tot de conclusie gekomen dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat er een periode kan bestaan tussen de aanmelding en de registratie van de asielaanvraag en dat in die tijd de vreemdeling mogelijk geen toegang heeft tot opvangvoorzieningen, betekent niet dat sprake is van een aan het systeem gerelateerd gebrek en een met artikel 3 van het EVRM [13] strijdige situatie. Daarnaast geldt dat als er geen specifieke plekken voor Dublinclaimanten worden gereserveerd in de SAI-opvang, nog niet betekent dat zij ook geen toegang tot opvangfaciliteiten zouden hebben. Verweerder dient bij de aankondiging van de feitelijke overdracht aan de Italiaanse autoriteiten kenbaar te maken dat sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. Indien de Italiaanse autoriteiten in reactie daarop te kennen geven geen adequate opvangcapaciteit te hebben, moet en zal verweerder (tijdelijk) afzien van overdracht. Indien de Italiaanse autoriteiten niet reageren op de aankondiging van de feitelijke overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen mag verweerder er van uit gaan dat adequate opvang beschikbaar is en zal worden geboden.
10. Ook heeft verweerder terecht gewezen op het arrest van het EHRM van 27 mei 2021 [14] waaruit volgt dat vanwege efficiencyredenen niet van de Italiaanse autoriteiten verwacht kan worden dat zij voor langere tijd plekken openhouden in opvangcentra voor Dublinclaimanten. Het niet reserveren van plekken voor Dublinclaimanten zal daarom niet automatisch leiden tot een onmenselijke behandeling. Het is voldoende om een gezin met minderjarige kinderen aan te kondigen.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Arrest van het EHRM Tarakhel tegen Zwitserland van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
6.Zaaknummers NL19.22348 en NL19.22350, ECLI:NL:RBDHA:2019:11572.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.X. en X. tegen Nederland, ECLI:EU:C:2018:900.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
12.Zie de uitspraak van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449.
13.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
14.A.B. tegen Finland (nr. 41100/19).