In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een gezin met minderjarige kinderen en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de niet-in behandeling name van hun asielaanvragen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers, die afkomstig zijn uit Nigeria, ongegrond verklaard. De staatssecretaris had de aanvragen niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uiterste overdrachtstermijn niet is overschreden, omdat deze was geschorst door een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers als bijzonder kwetsbaar kunnen worden aangemerkt, maar dat de omstandigheden die zij aanvoeren niet voldoende zijn om de asielaanvragen aan Nederland toe te wijzen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers over de lange wachttijd en de situatie in Italië verworpen, en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen te stellen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.