ECLI:NL:RBDHA:2021:10992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke geschil over handhaving van bouwvoorschriften

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die wonen aan de [laan] [huisnummer 1] in [woonplaats]. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, waarin hen werd gelast om een aanbouw aan de achterzijde van hun woning ongedaan te maken. Dit besluit volgde op een handhavingsverzoek van een omwonende, die zich beklaagde over de zwarte Trespa platen die aan de rechterzijde van de aanbouw waren aangebracht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers aan de last willen voldoen, maar dat de uitvoering wordt belemmerd door lopende geschillen met een omwonende en het gebrek aan medewerking van deze omwonende.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in deze omstandigheden aangewezen is om de begunstigingstermijn te verlengen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat gedurende deze termijn geen dwangsom van € 5.000,- wordt verbeurd. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekers moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5114
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. D. McLean),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

(gemachtigden: E. de Vrij en V. Kuit).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers gelast uiterlijk 1 september 2021 de zijkant van de uitbouw aan de achterzijde van de [laan] [huisnummer 1] gericht naar de naburige woning aan de [laan] [huisnummer 2] ongedaan te maken onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- ineens.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft desgevraagd de in het primaire besluit neergelegde begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na uitspraak in het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021. Verzoekers zijn verschenen vergezeld van de vader van [verzoeker 2] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekers wonen aan de [laan] [huisnummer 1] in [woonplaats] . Zij hebben aan de achterzijde van hun woning een aanbouw gerealiseerd van twee meter diep. Daarbij hebben zij de rechterzijde van de aanbouw afgewerkt met zwarte Trespa platen. Op 24 september 2020 is door verweerder een verzoek om handhaving ontvangen waarin is verzocht op te treden tegen (onder meer) deze zwarte Trespa platen.
3. Verweerder heeft vervolgens twee maal de termijn verlengd waarbinnen moet worden beslist op het verzoek om handhaving. Hiertegen is beroep aangetekend bij de rechtbank. Bij uitspraak van 27 mei 2021 heeft deze rechtbank verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op het handhavingsverzoek van 24 september 2020.
4. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Daaraan heeft verweerder het advies van de commissie Welstand ten grondslag gelegd. De commissie is van oordeel dat de uitbouw zoals nu aanwezig als een exces moet worden opgevat. Ook voor leken maakt de combinatie van het afwijkende materiaal gebruik aan de linkerzijde (gezien vanuit de achterzijde) ten opzichte van de rechterzijde, in combinatie met de circa 7,5 centimeter doorstekende gevelbekleding aan die zijde, de indruk van een bouwwerk dat niet af is. Die indruk wordt verstrekt doordat de daar aanwezig de Trespa beplating niet zorgvuldig is aangebracht (wijkt en golft iets) als een materiaal waarop de definitieve eindafwerking mag worden aangebracht.
5. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht de begunstigingstermijn te verlengen tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar. Daartoe voeren zij aan dat het bijzonder lastig is een aannemer te vinden die uiterlijk op 1 september 2021 de buitenwand kan aanpassen.
6.1
Ter zitting is gebleken dat dit verzoek om een voorlopige voorziening onderdeel is van een geschil tussen verzoekers en een omwonende. Tussen die partijen loopt op dit moment een kort geding alsmede een civiele procedure. Voorts is gebleken dat bij de rechtbank nog een tweetal beroepszaken loopt met betrekking tot de vraag of de onder 2 vermelde aanbouw vergunningvrij is. Verzoekers hebben gesteld aan de last te willen voldoen, maar dat de uitvoering wordt belemmerd door deze lopende geschillen en door het ontbreken van medewerking van de betreffende omwonende. Dit is door verweerder ter zitting niet betwist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onder deze omstandigheden aangewezen is de begunstigingstermijn te verlengen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat gedurende deze termijn in ieder geval geen dwangsom wordt verbeurd.
6.2
De ter zitting besproken optie om de begunstigingstermijn te verbinden aan de twee lopende beroepszaken en daarmee deze termijn verder te verlengen, behoort, wat daar verder ook van zij, niet tot de mogelijkheden omdat het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening niet connex is aan genoemde beroepszaken.
6.3
Wel zal de voorzieningenrechter zo veel mogelijk bevorderen dat deze lopende beroepszaken binnen afzienbare tijd door de rechtbank worden behandeld.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn als genoemd in het primaire besluit wordt verlengd tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.