ECLI:NL:RBDHA:2021:11011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
21-5813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing omgevingsvergunning voor dakopbouw wegens strijd met bestemmingsplan en privaatrechtelijke belemmering

Op 8 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw op een woning. De vergunninghoudster had op 30 augustus 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van de woning door het maken van een trap en het creëren van twee zelfstandige woningen met dakterras. Verzoekster, die in hetzelfde portiek woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 oktober 2021 behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de bouw van dakkapellen op een naar de weg gekeerd dakvlak niet is toegestaan. Bovendien was er sprake van een privaatrechtelijke belemmering, aangezien de Vereniging van Eigenaren geen toestemming had gegeven voor de bouw. De voorzieningenrechter concludeerde dat het primaire besluit van de gemeente niet in stand kon blijven en heeft de omgevingsvergunning geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht aan verzoekster moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van zowel de naleving van bestemmingsplannen als de rol van privaatrechtelijke belemmeringen bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoekster, die zich benadeeld voelde door het bouwplan, zwaarder laten wegen dan de belangen van de vergunninghoudster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5813

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Downtown Property B.V., te Den Haag, vergunninghoudster.
(gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland)

Procesverloop

In het besluit van 30 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de woning [adres] [huisnummer] te [plaats] door het maken van een trap en het maken van twee zelfstandige woningen met dakterras, door middel van het toevoegen van een extra bouwlaag, bestemd voor studentenhuisvesting.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster heeft nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, vergezeld van [A] , lid van de Vereniging van Eigenaren (VvE). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster is verschenen [B] , bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op 26 maart 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het veranderen van de woning [adres] [huisnummer] door het maken van een trap en het maken van twee zelfstandige woningen met dakterras, door middel van het toevoegen van een extra bouwlaag, bestemd voor studentenhuisvesting.
De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.2
Verzoekster woont in hetzelfde portiek waarop het bouwplan is voorzien en maakt deel uit van dezelfde VvE als de eigenaar van de woning waarop het bouwplan betrekking heeft. Zij zal dan ook als belanghebbende bij het primaire besluit worden aangemerkt.
2.3
De Welstands- en Monumentencommissie heeft op 23 juni 2021 negatief geadviseerd over het bouwplan. Naar aanleiding van dit advies heeft vergunninghoudster op 12 juli 2021 gewijzigde tekeningen ingediend. De Welstands- en Monumentencommissie heeft op 11 augustus 2021 positief geadviseerd.
3. In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo van het geldende bestemmingsplan afgeweken.
Verweerder heeft hierin overwogen dat het bouwen van dakkapellen op een naar de weg of openbaar groen gekeerd dakvlak is niet toegestaan. Gebleken is dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 19.2.1, onder e, van het bestemmingsplan ‘Laakwijk/Schipperskwartier’ voor wat betreft het niet mogen bouwen van een dakkapel op een naar de weg of openbaar groen gekeerd dakvlak. Op grond van het bestemmingsplan is het mogelijk hiervan af te wijken. Verweerder heeft deze afwijking toegestaan.
4. Aangezien vergunninghoudster na 15 oktober 2021 met de uitvoering van de werkzaamheden wil starten zodra dat mogelijk is, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
5. Verzoekster voert aan dat de Welstands- en Monumentencommissie ten onrechte heeft geadviseerd dat een dakopbouw geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht. Een dakopbouw in dit gedeelte van de [adres] acht verzoekster uitgesproken lelijk. De lange daklijnen, zoals door Berlage ontworpen, zullen teniet gedaan worden door een pukkel bovenop het dak. Daarnaast valt volgens verzoekster te verwachten, dat als er één dakopbouw is, er meerdere zullen volgen. In dat geval zal er van die lange daklijnen niets meer overblijven. Dan zal ook de bezonning van haar tuin afnemen. Verder vreest verzoekster voor overbewoning door uitvoering van het bouwplan, omdat er 2 extra woonheden worden gerealiseerd. Tevens vreest zij voor een tekort aan parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen, als gevolg van het bouwplan.
Ten slotte wijst verzoekster er op dat de VvE in haar vergadering van 6 mei 2021 geen toestemming heeft gegeven voor de bouw van de dakopbouw en het bouwplan is in strijd met de splitsingsakte.
6.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
6.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Laakwijk/Schipperskwartier’. Het in geding zijnde perceel heeft de enkelbestemming “Wonen” en de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie”.
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn op grond van artikel 19.1 van de planregels bestemd voor woningen en parkeervoorzieningen, een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, tuinen en erven, paden, groen, water en overige voorzieningen.
Op grond van artikel 19.2.1, aanhef en onder c, van de planregels mag de goot-, en/of bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeven.
In dit geval 10 respectievelijk 14 meter.
In artikel 19.2.1, aanhef en onder d, van de planregels is bepaald dat op het dakvlak van het hoofdgebouw met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - extra bouwlaag' onder voorwaarden een extra bouwlaag en terras gebouwd mag worden.
Op de verbeelding is bij het in geding zijnde perceel die aanduiding niet vermeld.
Op grond van artikel 19.2.1, aanhef en onder e, van de planregels is het bouwen van dakkapellen op een naar de weg of openbaar groen gekeerd dakvlak niet toegestaan.
Volgens verweerder voldoet de aanvraag niet aan artikel 19.2.1, aanhef en onder e, van de planregels.
Op grond van artikel 19.4, onder a, ten eerste, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders met inachtneming van het bepaalde in lid 28.3 ontheffing verlenen van lid 19.2.1, onder e, voor het bouwen van dakkapellen op een naar de weg of openbaar groen gekeerd dakvlak, mits de dakkapel niet onevenredig afbreuk doet aan het gemeentelijk beschermd stadsgezicht als bedoeld in lid 23.1, gelet op:
- het bestaande beeld van dakkapellen en dakvlakken op blokniveau;
- de maatverhoudingen;
- de positie op het dakvlak.
In artikel 28.3 van de planregels is bepaald dat burgemeester en wethouders uitsluitend ontheffing verlenen indien:
- er geen afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarde(n) als bedoeld in lid 23.1;
- de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende opstallen niet onevenredig worden geschaad;
- een bouwplan in stedenbouwkundig opzicht past in de omgeving, mede gelet op de situering, kapvorm en hoogtedifferentiatie;
- op andere gronden dan die waarop de aanvraag betrekking heeft niet een situatie ontstaat die in strijd is met bij of krachtens de wet voorgeschreven bepalingen en/of met de regels van dit plan.
6.3
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1o. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
2o. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
7.1
Aangezien op de verbeelding bij dit perceel de 'specifieke bouwaanduiding - extra bouwlaag' ontbreekt, hetgeen gemachtigde van verweerder ter zitting ook heeft erkend, is het bouwplan naar voorlopig oordeel eveneens in strijd met artikel 19.2.1, aanhef en onder d, van de planregels. Verweerder heeft dit in het primaire besluit niet onderkend. Dat het bouwplan aan de maximale bouwhoogte voldoet als bedoeld in artikel 19.2.1, aanhef en onder c, van de planregels, zoals gemachtigde van vergunninghoudster ter zitting heeft gesteld, doet, wat daarvan ook zij, aan het vorenstaande niet af.
7.2
Niet gebleken is dat het bestemmingsplan hiervoor een afwijkingsmogelijkheid biedt. Dit betekent dat ten behoeve van het bouwplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo (kruimelgevallenregeling) van artikel 19.2.1, aanhef en onder d, van de planregels zou kunnen worden afgeweken. Gesteld noch gebleken is dat verweerder van deze bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken gebruik wenst te maken. Het bouwplan is naar voorlopig oordeel dan ook in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
8.1
Daarnaast heeft gemachtigde van verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat als gevolg van het feit dat de VvE geen toestemming heeft gegeven voor de bouw van een dakopbouw op dit moment sprake is van een privaatrechtelijke belemmering op grond waarvan het bouwplan niet kan worden uitgevoerd. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2717), zal de aanvraag van 26 maart 2021 volgens hem bij de beslissing op bezwaar naar verwachting alsnog buiten behandeling worden gesteld.
8.2
Gemachtigde van vergunninghoudster heeft ter zitting verklaard dat de kantonrechter zal worden verzocht om een vervangende machtiging te verstrekken, zodat het bouwplan toch kan worden uitgevoerd. Van een evidente privaatrechtelijke belemmering is volgens hem dan ook geen sprake. Daarnaast heeft hij aangegeven dat een vonnis van de kantonrechter niet vóór 15 oktober 2021 wordt verwacht, zodat met de start van de werkzaamheden zal worden gewacht.
8.3
In genoemde uitspraak van 15 augustus 2018 heeft de Afdeling overwogen dat degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld wordt belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door hem ingediende verzoek. Dit is anders indien aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt, aldus de Afdeling. Het criterium, zo licht de Afdeling toe, is dus niet meer dat aannemelijk moet zijn dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt.
8.4
Aangezien vaststaat dat op dit moment sprake is van een privaatrechtelijke belemmering en dit ook volgens de stellingen van vergunninghoudster nog het geval zal zijn totdat de kantonrechter machtiging tot vervangende toestemming zal hebben verleend, acht de voorzieningenrechter thans voldoende aannemelijk dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder, indien deze privaatrechtelijke belemmering ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar nog bestaat, de aanvraag dan niet buiten behandeling zou kunnen stellen.
9. Gelet op hetgeen onder 7.2 en 8.4 is overwogen, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter ernstig worden betwijfeld of het primaire besluit bij de heroverweging in bezwaar stand kan houden. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom toewijzen en de voorlopige voorziening treffen dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs.A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.