ECLI:NL:RBDHA:2021:11020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
20/4878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische beoordeling in het kader van een WIA-aanvraag onvoldoende gemotiveerd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ziekenverzorgende, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van arbeidsongeschiktheid door gezondheidsklachten, waaronder hartklachten en psychische klachten. In het primaire besluit van 6 februari 2020 werd haar een WIA-uitkering toegekend, maar in het bestreden besluit van 30 juni 2020 verklaarde het Uwv de bezwaren van eiseres ongegrond.

Eiseres stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar gezondheidsklachten in de functiemogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat de primaire verzekeringsarts onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen specifieke beperking voor een hoog handelingstempo in de huidige FML was opgenomen, terwijl dit in eerdere beoordelingen wel het geval was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres niet veranderde.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen reden was om een deskundige te benoemen, aangezien de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de handklachten van eiseres geen aanleiding gaven voor verdere beperkingen. Eiseres kreeg gelijk op het punt van de FML, maar de rechtbank concludeerde dat de overige geselecteerde functies geschikt waren. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de proceskosten werden aan de zijde van eiseres toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans)

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Luba Uitzend Buro B.V., te Leiden

(gemachtigde: mr. M.H. Feiken).

Procesverloop

In het besluit van 6 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
In het besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres en de derde-partij tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft verklaard geen gebruik te maken van het recht ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres was werkzaam als ziekenverzorgende, onder meer via een uitzendbureau (dit is de derde-partij). Sinds maart 2018 is zij uitgevallen wegens gezondheidsklachten. Deze klachten bestaan onder meer uit hartklachten (o.a. Microvasculaire Coronaire Dysfunctie), handklachten en psychische klachten.
2. Omdat het werk van eiseres bij het uitzendbureau in maart 2019 eindigde, kreeg zij vanaf dat moment een Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering). Daarom is eiseres in mei 2019 door verweerder opgeroepen voor een beoordeling van haar mogelijkheden om te werken. Deze beoordeling wordt ook wel de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling genoemd (EZWb).
3. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft de medische Ziektewet-beoordeling gedaan en vastgesteld dat eiseres door haar gezondheidsklachten niet meer haar werk kan doen. Hij heeft een functiemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en daarin de medische beperkingen van eiseres aangegeven. In het arbeidsdeskundig onderzoek dat daarop volgde is van deze FML uitgegaan. De conclusie in dat onderzoek luidde dat er geen voorbeelden van functies te vinden waren waarmee eiseres meer dan 65% van haar oorspronkelijke inkomen kon verdienen. Daarom heeft verweerder besloten de ZW-uitkering van eiseres voort te zetten.
4. In november 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft eiseres daarom opnieuw medisch beoordeeld en bekeken welke mogelijkheden eiseres heeft om te werken.
5. Een verzekeringsarts van het Uwv (de primaire verzekeringsarts) heeft de medische WIA-beoordeling gedaan en daarover op 20 december 2019 een rapport opgesteld. Daarin staat dat het medisch beeld van eiseres min of meer onveranderd is in vergelijking met het beeld van eiseres tijdens de EZWb. Ook de primaire verzekeringsarts heeft een FML opgesteld (de huidige FML) en daarin de medische beperkingen van eiseres aangegeven.
6. In het arbeidsdeskundig onderzoek dat daarop volgde is het percentage van de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 63,27% en heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv op basis van de huidige FML voorbeelden van functies geselecteerd.
7. Verweerder heeft in het primaire besluit bepaald dat eiseres vanaf 10 maart 2020 een WIA-uitkering krijgt omdat zij 63,27% arbeidsongeschikt is. Verweerder houdt daaraan vast in het bestreden besluit.
Is er voldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen?
8. Eiseres vindt dat haar medische beperkingen niet goed zijn ingeschat en daardoor is in de huidige FML te weinig rekening gehouden met de gevolgen van haar gezondheidsklachten. Door haar hartklachten is zij snel vermoeid en kan zij zich niet goed concentreren. Zij heeft als gevolg daarvan moeite met het vasthouden en verdelen van aandacht en het ophalen van herinneringen. Eiseres is het daarom (ook) oneens met de conclusie van de verzekeringsarts dat zij 6 uren op een dag kan werken. Daarnaast vindt eiseres dat zij door haar gezondheidsklachten geen werk kan uitvoeren waarbij sprake is van een hoog handelingstempo. Eiseres wijst erop dat in de FML van de EZWb met dit laatste wel rekening werd gehouden, maar in de huidige FML niet.
9. De rechtbank geeft eiseres gelijk op het punt van het ontbreken van een specifieke beperking voor een hoog handelingstempo in de huidige FML. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport niet uitgelegd waarom hij op dit punt afwijkt van de EZWb, terwijl hij wel stelt dat het ten tijde van die beoordeling bestaande ziektebeeld min of meer onveranderd is gebleven. Daar komt bij dat de primaire verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek hebben verricht, terwijl de EZWb-verzekeringsarts dit wel heeft gedaan. En juist deze laatste verzekeringsarts neemt in de FML wél een specifieke beperking aan voor een hoog handelingstempo. In zoverre slaagt deze beroepsgrond.
10. Voor het overige van de medische beoordeling is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende reden is om te twijfelen aan de juistheid ervan. Eiseres heeft aan de verzekeringsartsen verteld welke gezondheidsklachten zij heeft (de anamnese). Ook heeft zij verteld hoe zij haar dag indeelt (het dagverhaal). De verzekeringsarts die de EZWb heeft gedaan legt in zijn rapport op een duidelijke manier uit dat de anamnese en de dagindeling erop duiden dat de vermoeidheidsklachten van eiseres niet zo ernstig zijn dat verdergaande medische beperkingen aan de orde zijn. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn onderzoek geen bevindingen gedaan die tot een andere conclusie leiden. Daarnaast heeft hij beperkingen aangenomen die tegemoetkomen aan de vermoeidheidsklachten van eiseres, zoals werk zonder veelvuldige deadlines. Verder is ingezien dat eiseres moeite kan ervaren met concentreren. In de huidige FML en de FML van de EZWb heeft dat geleid tot een toelichting van de verzekeringsarts. Eiseres heeft geen aanvullende medische onderbouwing ingebracht waaruit blijkt dat op dit punt (verdergaande) medische beperkingen moeten worden aangenomen.
Moet er een medische deskundige worden ingeschakeld?
11. Verder stelt eiseres voor dat de rechtbank een deskundige (het liefst een verzekeringsarts) benoemt om haar te onderzoeken. Eiseres geeft aan dat dat verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) namelijk geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan. Dit had hij wel moeten doen omdat hij de eerste verzekeringsarts was aan wie zij heeft verteld dat zij handklachten heeft.
12. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende redenen zijn om een deskundige te benoemen en dat de verzekeringsarts b&b heeft mogen afzien van het uitvoeren van een lichamelijk onderzoek. In zijn rapport geeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd aan dat de handklachten al langer bestaan en dat voor deze klachten geen of nauwelijks behandeling heeft plaatsgevonden, terwijl eiseres de afgelopen jaren handbelastende arbeid heeft verricht. Dat eiseres betwist dat haar arbeid in de afgelopen jaren handbelastend was brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zoals eiseres zelf ook aangeeft is het niet zo dat de klachten aan haar handen zo erg zijn dat zij niets meer het haar handen kan, maar stelt zij problemen te hebben met extreem gebruik van haar handen. In de door eiseres (in beroep) ingebrachte informatie van haar huisarts wordt dit beeld bevestigd. De handklachten bestaan in elk geval sinds 2017 en kennelijk gaven deze klachten geen aanleiding tot het inzetten van een behandeling. Daarnaast heeft tijdens de EZWb al een lichamelijk onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts. Blijkens zijn rapportage zijn in dat onderzoek geen handklachten opgemerkt die hebben geleid tot een medische beperking.
Zijn de door verweerder geselecteerde functies geschikt?
13. Tot slot vindt eiseres dat de functies die verweerder heeft gevonden niet geschikt voor haar zijn, omdat zij die vanwege haar gezondheidsklachten niet kan uitvoeren.
14. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat hij bij het selecteren van de functies voldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen in de huidige FML. De rechtbank stelt echter vast dat de functie opruimer-schoonmaker gebouwen (SBC-code 111260), in tegenstelling tot de andere geselecteerde functies, gepaard gaat met werkzaamheden met een hoger handelingstempo. De medische beoordeling over het al dan niet aannemen van een beperking op dit punt is echter, zoals hierboven uitgelegd onder 10, onvoldoende gemotiveerd. Daarmee valt de grondslag voor het selecteren van deze functie weg. In zoverre slaagt deze beroepsgrond dan ook.
15. Voor de overige geselecteerde functies ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres. Op het ontbreken van de beperking voor een hoog handelingstempo na, is de medische beoordeling van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b deugdelijk gemotiveerd en kan worden uitgegaan van de juistheid van de huidige FML. Daar komt bij dat de overige geselecteerde functies niet gepaard gaan met een hoog handelingstempo.
Wat betekent dit voor eiseres?
15. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is. Verweerder heeft het bestreden besluit op het punt van het (al dan niet) aannemen van een beperking voor een hoog handelingstempo onvoldoende gemotiveerd. Dit is in strijd is met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit.
16. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Ondanks het gebrek in het bestreden besluit blijft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres namelijk 63,27%. Dit komt omdat de functie ‘opruimer-schoonmaker gebouwen’ als reservefunctie is geselecteerd en daarom geen deel uitmaakte van de drie functies die verweerder heeft gebruikt om het arbeidsongeschiktheidspercentage te berekenen.
Griffierecht en proceskosten
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van Z. Jainullah, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2021.
Griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.