ECLI:NL:RBDHA:2021:11043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
09/997122-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en administratieplicht van een bestuurder van een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als indirect bestuurder van een B.V. werd beschuldigd van faillissementsfraude en het niet voldoen aan de administratieplicht. De verdachte was betrokken bij een kinderopvangbedrijf dat failliet ging minder dan een jaar na zijn aanstelling als bestuurder. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de schuldenlast van de gefailleerde B.V. op het moment van zijn aanstelling, waardoor de opzet op benadeling niet kon worden vastgesteld. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het benadelen van schuldeisers door het niet overleggen van de administratie nadat hij op de hoogte was geraakt van de financiële situatie van de B.V. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, evenals een beroepsverbod van drie jaar en de publicatie van het vonnis aan de Kamer van Koophandel. De rechtbank hield rekening met recidive en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/997122-14
Datum uitspraak: 8 oktober 2021
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 september 2018, 17 juli 2019, 16 oktober 2019, 19 maart 2021 (alle regie) en 24 september 2021 (inhoudelijke behandeling).
De verdachte is – hoewel behoorlijk opgeroepen - niet ter terechtzitting verschenen. Zijn gemachtigde raadsman mr. B. Jansen is op de terechtzitting verschenen.
De officier van justitie mr. V.E. Broeders heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair aan de verdachte ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Als bijkomende straffen heeft zij de niet-geanonimiseerde openbaarmaking van het vonnis op www.rechtspraak.nl gevorderd en een beroepsverbod om op te treden als bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon voor de maximale periode van vijf jaar.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vervat in Bijlage I.

Feit 1 - vrijspraak

De verdachte wordt onder feit 1 primair verweten dat hij als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon (te weten [bedrijf 1]) ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat een faillissement niet kon worden voorkomen, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 19 juni 2012, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), enkele gedragingen heeft verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die rechtspersoon.
Onder feit 1 subsidiair wordt de verdachte verweten dat [bedrijf 1] in de periode van 11 augustus 2011 tot en met 19 juni 2012 ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers de genoemde gedragingen, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), heeft verricht en dat de verdachte opdracht heeft gegeven tot die gedragingen dan wel daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor een bewezenverklaring van dit feit is noodzakelijk dat de verdachte ten tijde van de verweten gedragingen wist of moest weten dat een faillissement van de rechtspersoon ([bedrijf 1]) aanstaande dan wel onafwendbaar was. De rechtbank is van oordeel dat dit op basis van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld.
De processtukken wijzen erop dat de verdachte het bestuurderschap van [bedrijf 1] op 11 augustus 2011 middellijk, via [bedrijf 2] en de [stichting], heeft overgenomen en dat hem was verteld dat [bedrijf 1] een schuld van € 50.000,- à € 60.000,- had aan [pensioenfonds] en een schuld van € 100.000,- à € 200.000,- aan de Belastingdienst. De verdachte zou met deze schuldeisers onderhandelen en betalingsafspraken maken en hen op die manier ‘op afstand houden’ van de kinderopvangactiviteiten die zouden worden voortgezet in een andere B.V. De verdachte moest een faillissement van [bedrijf 1] zien te voorkomen. Uit het procesdossier volgt verder dat de onder feit 1 verweten gedragingen plaats hebben gevonden rondom de (middellijke) overdracht van het bestuurderschap van [bedrijf 1] in de zomer van 2011.
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte ten tijde van de verweten gedragingen wist of moest weten dat een faillissement onafwendbaar was, dan wel dat hij één en ander heeft gedaan ter gelegenheid van het faillissement van [bedrijf 1] Meer specifiek kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat de verdachte in de zomer van 2011 wist of had moeten weten dat de schuldenlast van [bedrijf 1] veel groter was dan hiervoor geschetst (te weten ongeveer
€ 2.500.000,) en dat de verdachte ten tijde van de in feit 1 ten laste gelegde gedragingen in al dan niet voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de benadeling van schuldeisers van [bedrijf 1]
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 primair ten laste is gelegd.
Gezien het voorgaande kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen verklaard dat de verdachte opdracht heeft gegeven of feitelijk leiding heeft gegeven aan gedragingen van [bedrijf 1] ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement onafwendbaar was, zodat hij ook van het subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

Feit 2 - de bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2

Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de rechtspersoon [bedrijf 1] op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard. De verdachte is sinds 11 augustus 2011 via [bedrijf 2]. en [stichting] middellijk formeel bestuurder van [bedrijf 1], zo blijkt uit zijn eigen verklaring en uit uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vragen of niet is voldaan aan de administratieplicht ten aanzien van [bedrijf 1] zoals ten laste is gelegd en als dat niet het geval is, welke rol de verdachte daarin heeft gehad en of dit ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers is geweest.
Het niet voldoen aan de administratieplicht
Uit de aangifte van de curator blijkt dat hij de verdachte en de [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode meerdere malen verzocht heeft om de volledige administratie te overhandigen. Als formeel bestuurder van de rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, rustte op de verdachte de verplichting om een administratie te voeren en te bewaren en om desgevraagd ongeschonden boeken, bescheiden en andere gegevensdragers tevoorschijn te brengen. Uit de aangifte van de curator en het verhoor bij de rechter-commissaris van de curator blijkt dat na gijzeling van de [medeverdachte] enige administratie is geleverd door de medeverdachte, maar dat die onvolledig was. Van de jaren 2010 tot en met 2012 is aan de curator geen administratie geleverd. Van de verdachte heeft de curator ook enige administratie gekregen, maar de curator heeft geen volledige administratie ontvangen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke administratieplicht.
De rol van de verdachte
Zoals hiervoor is overwogen, is de verdachte sinds 11 augustus 2011 aan te merken als middellijk formeel bestuurder van [bedrijf 1] De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook is aan te merken is als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] Hij heeft immers verklaard dat hij met [bedrijf 1] bezig hield vanaf de overname van het bestuurderschap van de [stichting] en uit het dossier blijkt ook dat hij sindsdien namens [bedrijf 1] contact onderhield met verschillende instanties.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
Voor een bewezenverklaring van feit 2 is vereist dat de verdachte ten tijde van het niet voldoen aan de administratieplicht opzet moet hebben gehad op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. Zoals hierboven bij de bespreking van feit 1 is overwogen, is niet gebleken dat de verdachte
ten tijde van de overnamevan het bestuurderschap van [bedrijf 1] kennis had van de onafwendbaarheid van het faillissement. Eerder lijkt het zo te zijn dat hem was voorgehouden dat de schuldenlast dusdanig was dat een faillissement af te wenden was als betalingsregelingen zouden worden getroffen. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het procesdossier kan worden vastgesteld dat dit in april 2012 anders is geworden en dat de verdachte vanaf dat moment wel degelijk wist dat een faillissement van [bedrijf 1] aanstaande was.
Bij de processtukken bevindt zich een mailwisseling van 14 maart 2012, waarin de verdachte aan [medeverdachte] vertelt dat hij een concept-faillissementsaanvraag op verzoek van [pensioenfonds] heeft ontvangen. Voorts bevinden zich in de processtukken e-mailberichten tussen de verdachte en een medewerker van de Belastingdienst, dhr. [naam], en tussen [naam] en collega’s van de Belastingdienst, waaruit blijkt dat aan de verdachte in die periode (te weten: april 2012) duidelijk is (geworden) dat de B.V. een (veel) hogere schuldenlast heeft bij de Belastingdienst dan de verdachte aanvankelijk dacht.
Ook met de wetenschap van de concept-faillissementsaanvraag van [pensioenfonds], in combinatie met de wetenschap van de zeer hoge schuldenlast bij de Belastingdienst, heeft de verdachte niet voldaan aan de administratieplicht ten aanzien van [bedrijf 1] De curator heeft immers ook over de periode vanaf april 2012 geen (volledige) administratie ontvangen. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte vanaf dat moment minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1] Doordat op (herhaald) verzoek van de curator geen administratie tevoorschijn is gebracht, was de curator immers niet in staat om de vorderingen van schuldeisers van [bedrijf 1] in kaart te brengen.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 april 2012 tot en met het moment van aanhouding op 12 november 2014, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon [bedrijf 1], als (feitelijk) bestuurder van die rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de administratieplicht die op hem rustte, door niet de volledige administratie te voeren, te bewaren en uit te leveren aan de curator.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde ‘medeplegen’, nu uit de processtukken niet blijkt van de daarvoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking met de [medeverdachte]. Zij hebben weliswaar beiden een bijdrage geleverd aan dezelfde - door de curator als faillissementsfraude bestempelde - constructie, maar zij hebben met betrekking tot het aan de verdachte onder feit 2 tenlastegelegde – zo volgt uit het onderzoek - ieder voor zich en afzonderlijk gehandeld.

De bewezenverklaring

Door de inhoud van de bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het bij onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 1 april 2012 tot 12 november 2014 in Nederland,
als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon te weten [bedrijf 1],
welke rechtspersoon op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5 eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld,
immers heeft verdachte toen aldaar - zakelijk weergegeven niet de gehele administratie van [bedrijf 1] bewaard en desgevraagd uitgeleverd/overlegd aan de benoemde curator in het faillissement.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft nagelaten om in het zicht van het faillissement van [bedrijf 1] een behoorlijke administratie te voeren en deze na het faillissement aan de curator te leveren. Door zijn nalatigheid is het voor de curator niet mogelijk geweest een juiste verdeling te bepalen voor de schuldeisers in het faillissement. Hiermee zijn niet alleen de schuldeisers benadeeld; door dergelijk handelen wordt ook het vertrouwen in het bedrijfsleven ernstig geschaad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte op 13 juli 2007 voor - kort gezegd - fraude veroordeeld is tot een langdurige gevangenisstraf.
Gezien de ernst van het feit en het strafrechtelijke verleden van de verdachte, kan op dit feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt wel tot een fors lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van feit 1 en zij niet bewezen acht dat sprake is van medeplegen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend zou zijn. Rekening houdend met het gegeven dat het een delict betreft dat langer geleden (in de periode van 2012 tot en met 2014) is begaan en sprake is van schending van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Bijkomende straffen
Gelet op het hiervoor overwogene vindt de rechtbank het aangewezen om de verdachte, die in de uitoefening van zijn beroep een delict heeft gepleegd die het voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk vertrouwen in het bedrijfsleven ernstig beschaamt, als bestuurder van een rechtspersoon te weren. De rechtbank ziet daarom aanleiding om op dit punt de eis van de officier van justitie te volgen, zij het – gelet op het tijdsverloop in deze zaak – voor een kortere periode dan geëist. Ook beperkt de rechtbank de ontzetting tot het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder, nu de verdachte in dat beroep het misdrijf heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte voor de duur van drie jaren ontzetten van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon.
De rechtbank zal tevens de openbaarmaking van dit vonnis gelasten. De openbaarmaking van dit vonnis dient te geschieden door middel van toezending van dit vonnis aan de Kamer van Koophandel. Door registratie van dit vonnis bij de Kamer van Koophandel wordt beoogd voornoemde ontzetting van de verdachte van het recht om bestuurder van een rechtspersoon te zijn daadwerkelijk te effectueren. Aangezien met toezending van dit vonnis naar de Kamer van Koophandel geen of verwaarloosbare kosten gemoeid zijn, schat de rechtbank de kosten van openbaarmaking op nihil.

De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering ingediend van € 8.948,86, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij heeft toegelicht dat hij als ex-werknemer van [bedrijf 1] een loonvordering heeft ter hoogte van dit bedrag. Deze loonvordering is als gevolg van het handelen van de verdachte onbetaald gebleven, aldus de benadeelde partij.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat, hoewel de vordering door de curator is erkend in het faillissement, een inhoudelijke beoordeling hiervan een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces. Ten eerste is het de vraag of de vordering op [bedrijf 1] toewijsbaar zou zijn geweest. De civiele procedure die de benadeelde partij heeft gevoerd over de loonvordering, heeft immers niet geresulteerd in een toewijzend vonnis. Ten tweede is de vraag of er een rechtstreeks verband bestaat tussen het in deze strafzaak bewezenverklaarde feit en de schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden. Het gaat om ingewikkelde vragen die niet eenvoudig in een strafrechtelijke procedure beantwoord kunnen worden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 28, 63, 343 en 349 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzet de verdachte van zijn recht tot het uitoefenen van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaren;
gelast de openbaarmaking van dit vonnis door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting en schat de kosten daarvan op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. J.A.W. van ‘t Westeinde, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2021.
Bijlage I.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 augustus 2011 tot en met 19 juni 2012 in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam, althans in Nederland,
als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon te weten [bedrijf 1], welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtspers(o)on(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van die rechtspersoon, (telkens) lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of een
of meer goed(eren) aan de boedel van die rechtspersoon, [bedrijf 1] heeft onttrokken en/of een of meer goed(eren) hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd en/of een of meer schuldeiser(s) op enige wijze heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n), ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij/zij wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, toen aldaar - zakelijk weergegeven - (telkens):
- het klantenbestand van [bedrijf 1] (geruisloos) laten overgaan naar de nieuwe B.V. de [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en/of gehouden en/of
- aan de rechtspersoon [bedrijf 1] verschuldigde en/of toekomende geldbedrag(en) van/door ouders laten storten op een rekening van [bedrijf 3] , te weten het/de rekeningnummer(s) [rekeningnummer], althans naar (een) andere niet aan [bedrijf 1] toebehorende en/of op naam gestelde bankrekening(en) en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en/of gehouden.
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] (verder te noemen de B.V.), op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 augustus 2011 tot en met 19 juni 2012 in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam, althans in Nederland,
terwijl de B.V. bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtspers(o)on(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de B.V.,
(telkens) lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of een of meer goed(eren) aan de boedel van de B.V. heeft onttrokken en/of een of meer goed(eren) hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd en/of een of meer schuldeiser(s) op enige wijze heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben de B.V. en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n), ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij/zij wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, toen aldaar – zakelijk weergegeven - (telkens):
- het klantenbestand van de B.V. (geruisloos) laten overgaan naar de nieuwe B.V. de [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en/of gehouden en/of;
- aan de B.V. verschuldigde en/of toekomende geldbedrag(en) van/door ouders laten storten op een rekening van [bedrijf 3] , te weten het/de rekeningnummer(s) [rekeningnummer], althans naar (een) andere niet aan de B.V. toebehorende en/of op naam gestelde bankrekening(en) en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en/of gehouden;
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en) art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht.
2.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot 12 november 2014, in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam, althans in Nederland,
als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon te weten [bedrijf 1], welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtspers(o)on(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem, die rechtspersoon, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5 eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (een of meer) van haar medeverdachte(n), toen aldaar - zakelijk weergegeven niet de (gehele) administratie van [bedrijf 1] bewaard en/of (desgevraagd) uitgeleverd/overlegd aan de (benoemde) curator in het faillissement.
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de rechtspersoon [bedrijf 1] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot 12 november 2014, in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam, althans in Nederland, terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtspers(o)on(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem, die rechtspersoon, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5 eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft/hebben zij, [bedrijf 1] en/of (een of meer) van haar medeverdachte(n), toen aldaar - zakelijk weergegeven - niet de (gehele) administratie van [bedrijf 1] bewaard en/of (desgevraagd) uitgeleverd/overlegd aan de (benoemde) curator in het faillissement,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en)