ECLI:NL:RBDHA:2021:11114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.6076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor Soedanese ouders op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor twee Soedanese ouders. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op 24 november 2020, en dit besluit werd na bezwaar op 26 maart 2021 gehandhaafd. De ouders, geboren in respectievelijk 1930 en 1943, stelden dat zij afhankelijk waren van hun dochter, die in Nederland verblijft, maar de staatssecretaris oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

De rechtbank heeft het beroep van de ouders op 29 juni 2021 behandeld via een Skype-verbinding. De ouders waren vertegenwoordigd door hun gemachtigden, en de dochter was aanwezig met een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen beschermenswaardig gezinsleven was, omdat de ouders niet voldoende hadden aangetoond dat zij afhankelijk waren van hun dochter. De rechtbank overwoog dat de dochter in Nederland al drie jaar woonde en dat de ouders in Soedan geen acute zorgbehoefte hadden die niet door anderen kon worden opgevangen.

De rechtbank concludeerde dat de banden tussen de ouders en hun dochter niet sterker waren dan gebruikelijk en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de ouders kregen de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6076

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1930, [V-Nummer 1] ,
en
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1943, [V-Nummer 2] ,
beiden van Soedanese nationaliteit,
eisers
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Met het besluit van 24 november 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ ten behoeve van eisers afgewezen. De staatssecretaris heeft het daartegen gemaakte bezwaar met het besluit van 26 maart 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eisers hebben op 20 april 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2021 met behulp van een Skype-beeldverbinding op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook was aanwezig [referent] bijgestaan door A.H.H. Al Nima, tolk in de Arabisch Soedanese taal. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing hiervan is een ingevulde verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen overgelegd. De rechtbank acht aannemelijk dat eisers geen inkomen of vermogen hebben. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.
Wat aan deze procedure voorafging
Eisers wonen in Soedan en beogen verblijf bij hun dochter in Nederland (referente). Referente is in juni 2018 naar Nederland gekomen en is in juli 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Op 30 januari 2020 heeft referente aan aanvraag ingediend voor een mvv ten behoeve van haar ouders.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eisers afgewezen en de afwijzing na bezwaar gehandhaafd, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referente. De staatssecretaris neemt aan dat referente enige tijd heeft samengewoond met haar ouders, maar zij heeft daar tijdens haar asielprocedure anders over verklaard dan bij de aanvraag. Referente heeft in het nader gehoor verklaard dat zij eind 2017/begin 2018 naar een eigen woonruimte is verhuisd omdat dit beter zou zijn voor de studie van haar zoon. Referente is voor haar vertrek naar Nederland zelfstandig gaan wonen met haar gezin, terwijl zij ook heeft gesteld dat haar ouders juist meer zorg nodig hebben naarmate ze ouder worden. Dat rijmt niet met elkaar. Volgens de staatssecretaris komt hierdoor minder gewicht toe aan het samenwonen. De staatssecretaris neemt aan dat eiseres gezondheidsklachten heeft, maar niet dat zij hierdoor (exclusief) afhankelijk is van referente. De staatssecretaris weegt mee dat eiser – ondanks zijn leeftijd – nog in goede gezondheid verkeert en dat eiseres duurzame medische behandeling krijgt. Daarnaast woont de zus van referente nog in Soedan en zorgt deze ook financieel voor eisers. Referente heeft niet met stukken of overtuigende verklaringen aannemelijk gemaakt dat haar ouders (exclusief) afhankelijke van haar zijn. De bereidheid van referente om voor haar ouders te zorgen is volgens de staatssecretaris gangbaar bij een goede band tussen een meerderjarig kind en haar ouders. Daarnaast is er geen financiële afhankelijkheidsrelatie tussen referente en haar ouders. Eisers hebben hun hele leven in Soedan gewoond en nimmer in Nederland. Hun banden met Soedan zijn dus sterker dan die met Nederland. Ook tussen referentes ouders en haar kinderen worden geen ‘hechte persoonlijke banden’ aangenomen die maken dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Eisers voeren in beroep aan dat sprake is van een situatie van afhankelijkheid die voldoet aan ‘meer dan gebruikelijke banden’. De woning waar referente in de periode 2017/begin 2018 woonde was op vijf minuten afstand van de woning van haar ouders, zodat zij dit nog steeds kon combineren met de zorg voor haar ouders. Dit moet worden gezien als samenwonen. De focus bij de informatie over het samenwonen moet volgens referente liggen bij de situatie in de afgelopen tien jaar, waarin haar ouders steeds meer op leeftijd zijn gekomen en referente als gevolg daarvan steeds meer een rol heeft gekregen als mantelzorger voor haar ouders. Eiseres heeft last van structurele medische klachten en het is in redelijkheid niet te verwachten dat eiser, die 90 jaar oud is, de zorg voor zijn vrouw op zich neemt die referente voor haar vertrek heeft gegeven. Eisers overleggen een (ongedateerde) medische verklaring van dokter [,naam dokter] . De buurt waarin eisers wonen vergrijst. De staatssecretaris verwacht ten onrechte dat anonieme derden de zorg op zich nemen die tot haar vertrek door referente werd geleverd. Het verblijf van de zus van referente in Soedan is geen oplossing voor de zorg die de ouders nodig hebben, omdat deze voor een internationale organisatie werkt en hiervoor ook vaak moet reizen. Bovendien woont zij op drie en een half uur reistijd. De band van eisers met Soedan is inderdaad sterk, maar zij hebben daarnaast ook een sterke band met Nederland vanwege het verblijf van referente en haar kinderen in Nederland.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
Het is vaste jurisprudentie van het EHRM [1] dat pas kan worden gesproken van een beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than emotional ties); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (additional elements of dependancy). [2] Verder volgt uit jurisprudentie van het EHRM dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [3] Voor de beoordeling of daarvan sprake is, kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet gebleken is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referente. Eisers stellen dat het in de buurt wonen van referente moet worden gezien als samenwonen, omdat referente daardoor de noodzakelijke mantelzorg kon verlenen. Eiseres heeft suikerziekte, zij is aan één oog blind en heeft urineweginfecties gehad. Eisers hebben echter onvoldoende onderbouwd in hoeverre zij hulpbehoevend is en zich zonder zorg niet staande kan houden. Niet concreet is gemaakt welke zorg eiseres nodig heeft en evenmin waarom alleen referente deze zorg kan leveren en niet eiser of iemand anders. Referente is drie jaar weg uit Soedan. Op de zitting heeft zij gesteld dat haar partner nog tot 2020 zorg heeft geleverd. Daaruit volgt dat de zorg ook door anderen dan referente geleverd kan worden. De afgelopen zeven maanden hebben de ouders van referente het zonder de zorg van referente en haar partner gedaan. Niet is gebleken dat dat voor complicaties heeft gezorgd of dat zij tegen problemen zijn aangelopen. De rechtbank begrijpt dat iemand met suikerziekte die steeds ouder wordt mogelijk steeds meer zorg nodig heeft en dat referentes moeder mogelijk in de toekomst in een situatie komt waarin zij niet zonder zorg kan, maar daarvan is nu niet gebleken. Daarnaast is ook niet gebleken van financiële afhankelijkheid of andere elementen van afhankelijkheid.
5.3.
De staatssecretaris heeft dan ook terecht geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aangenomen en de aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven.
5.4.
De rechtbank volgt eisers ten slotte niet in hun betoog dat de hoorplicht geschonden is. Gelet op het primaire besluit en de daartegen aangevoerde bezwaargronden, bestond er naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eiseres ongegrond was. De staatssecretaris heeft dan ook van horen af kunnen zien.
Conclusie
6. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij deze uitkomst van het beroep geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.H. Kalse-Spoon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.Zie bijvoorbeeld de beslissing A.A.Q. tegen Nederland van 30 juni 2015 in zaak nr. 42331/05.
3.Arrest van het EHRM van 17 april 2012, nr. 1598/06.