In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1997, had een aanvraag ingediend die op 31 juli 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Echter, op 13 april 2021 heeft zij, met hulp van het Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), vrijwillig Irak verlaten. Dit vertrek werd bevestigd door de staatssecretaris, die de rechtbank op 16 april 2021 op de hoogte stelde van de situatie. Eiseres heeft ermee ingestemd dat haar lopende verblijfsrechtelijke procedures worden ingetrokken.
De rechtbank heeft op 21 april 2021 de gemachtigde van eiseres gevraagd of zij nog contact had met haar cliënte en of zij op de hoogte was van haar verblijfplaats. De gemachtigde heeft op 29 april 2021 geantwoord dat er geen contact meer was en dat zij zich als gemachtigde zou onttrekken. De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij het beroep, aangezien zij vrijwillig naar Irak is vertrokken en geen aanspraak meer wenst te maken op een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.