ECLI:NL:RBDHA:2021:1113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
C/09/604934 / JE RK 20-2999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en afwijzing verzoek tot vaststellen omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing en tot vaststelling van een zorg- en contactregeling voor de minderjarige. Het verzoekschrift was ingediend door de moeder van de minderjarige, die samen met haar advocaat en een advocaat-stagiaire ter zitting verscheen. De vader, die opgeroepen was, is niet verschenen. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de feiten, waaronder de echtscheiding van de ouders en de ondertoezichtstelling van de minderjarige, die in een gezinshuis verblijft. De moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing, die door de gecertificeerde instelling was gegeven, te vervallen en om een uitbreiding van de omgangsregeling. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft echter aangegeven dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat uitbreiding contraproductief zou zijn voor de rust en stabiliteit die de minderjarige nodig heeft. De kinderrechter heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, maar wel een nieuwe omgangsregeling vastgesteld die stapsgewijs kan worden uitgebreid, afhankelijk van de situatie van de minderjarige. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/604934 / JE RK 20-2999
Datum uitspraak: 27 januari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling (ex artikel 1:265f BW)

in de zaak naar aanleiding van het op 22 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw 1]

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd, te Den Haag,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw 2]

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 22 december 2020.
Op 27 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een advocaat-stagiaire als toehoorder;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de stiefmoeder.
De vader is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk in een gezinshuis.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 13 november 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 24 november 2020 tot 24 november 2021, alsmede machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 17 november 2020 tot 24 mei 201.
  • Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland heeft de vader en de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven op 10 december 2020, ertoe strekkende dat zowel de vader als de moeder twee keer per maand één uur begeleid bezoek hebben met [minderjarige] , waarvan één bezoek met de broertjes van [minderjarige] .

Verzoeken en verweer

De verzoeken strekken er primair toe de na te melden schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren en subsidiair een (andere) omgangregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen van primair wekelijks contact (tweemaal in de week alleen met [minderjarige] en tweemaal in de week met de moeder en de broertjes van [minderjarige] ) en subsidiair wekelijks contact met [minderjarige] en eenmaal in de maand met de moeder en de broertjes van [minderjarige] .
Aan de verzoeken ligt het volgende ten grondslag. De gecertificeerde instelling heeft voor de duur van de uithuisplaatsing een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de ouders vastgesteld in een schriftelijke aanwijzing (SA). Hierin is vastgelegd dat zowel de vader en stiefmoeder als de moeder twee keer per maand één uur begeleide omgang hebben met [minderjarige] , waarvan één keer met de broertjes van [minderjarige] . De moeder kan zich niet verenigen met de SA, omdat de beperking van het contact met [minderjarige] het recht van de moeder op omgang aantast en de hechtingsband met [minderjarige] bedreigt. De duur waarop de SA betrekking heeft is een forse periode en er zijn geen contra-indicaties om de duur dan wel de frequentie van de omgang uit te breiden. De bezoeken gaan goed en het is van belang dat de moeder meer tijd krijgt met [minderjarige] om aan elkaar te wennen en te werken aan hun band. Bovendien zijn de ouders op initiatief van de moeder tot een ouderschapsplan gekomen.
De gecertificeerde instelling heeft niet ingestemd met het verzochte en heeft verklaard dat het primaire doel van de uithuisplaatsing is om rust en stabiliteit voor [minderjarige] te creëren. Op die manier kan worden gekeken wat er van de gedragsproblematiek van [minderjarige] overblijft en wat eventueel nog nodig is qua hulpverlening. Meerdere bezoeken per week zou contraproductief zijn om dit doel te bereiken. De bezoeken met [minderjarige] gaan goed, maar hij vindt het soms moeilijk om naar de begrenzing van de moeder te luisteren. Na de bezoeken is hij niet gespannen of emotioneel uit balans, dus op dit moment is er geen aanwijzing dat hij onrust ervaart van de bezoeken. De omgangsregeling is een minimum en kan gedurende de uithuisplaatsing als de hulpverlening op gang is gekomen ook worden uitgebreid als dat in het belang is van [minderjarige] . Hierbij is het van belang dat er kleine stapjes worden gezet en de omgang van de vader en de moeder met [minderjarige] hetzelfde is.
De stiefmoeder is het eens met het verzochte. Ter zitting heeft de stiefmoeder verklaard dat zij en de vader ook meer omgang met [minderjarige] willen. Een uur per keer is te weinig, omdat [minderjarige] eerst even los moet komen. Een uitbreiding in de duur van de bezoeken zou daarom fijn zijn.

Beoordeling

De kinderrechter stelt, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, vast dat [minderjarige] uit huis is geplaatst om de rust en stabiliteit te krijgen die hij nodig heeft en er onderzoek kan worden gedaan naar zijn gedragsproblematiek en de benodigde hulpverlening. Bij uitbreiding van de omgang dient het belang van [minderjarige] voorop te staan. De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek van de moeder om de omgang uit te breiden naar vier bezoeken per week, dan wel naar wekelijks contact, het doel van de uithuisplaatsing doorkruist in die zin dat de beoogde rust en stabiliteit niet bereikt kan worden en zal het verzoek daarom afwijzen. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat een uitbreiding in duur naar anderhalf uur per bezoek de basis moet zijn voor de moeder en de vader, mede doordat de bezoeken goed verlopen en er geen contra-indicaties zijn dat anderhalf uur niet in het belang van [minderjarige] is. Vanuit deze basis kan de komende periode worden gewerkt aan de doelstelling van de uithuisplaatsing en kan duidelijk worden wat [minderjarige] nodig heeft. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat de omgang stapsgewijs verder moet worden uitgebreid, maar slechts indien de gecertificeerde instelling dit haalbaar en in het belang van [minderjarige] acht.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing d.d. 10 december 2020 vervallen en bepaalt dat de omgangsregeling van [minderjarige] met de vader en de moeder zal zijn:
- week 1: begeleid bezoek van anderhalf uur met de moeder;
- week 2: begeleid bezoek van anderhalf uur met de vader en de stiefmoeder;
- week 3: begeleid bezoek van anderhalf uur met de moeder en broertjes moederszijde;
- week 4: begeleid bezoek van anderhalf uur met de vader, de stiefmoeder en de broertjes vaderszijde;
- na vier weken begint deze cyclus opnieuw en zal blijvend worden herhaald;
verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021 door mr. S.M. Borkent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.