ECLI:NL:RBDHA:2021:11141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 20/6861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis – de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming TOFA wegens gebrek aan loonaangifte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA). De eiser, die van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 als Allround Medewerker werkzaam was, had op 23 juli 2020 een aanvraag ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen omdat het SV-loon van de eiser over februari 2020 minder dan € 400,- bedroeg, wat een voorwaarde is voor de tegemoetkoming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkgever van eiser geen loonaangifte heeft gedaan voor de maand februari 2020, waardoor er geen loongegevens beschikbaar waren in de polisadministratie. Dit leidde tot de conclusie dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de TOFA, die vereist dat er een vastgesteld loon van ten minste € 400,- moet zijn. Eiser voerde aan dat hij in februari 2020 een nettobedrag van € 455,91 had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de Uwv terecht was, omdat de TOFA een regeling is die gebaseerd is op objectieve criteria en geen ruimte biedt voor bijzondere omstandigheden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de afwijzing van de aanvraag door de Uwv werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de loonaangifte door werkgevers en de strikte toepassing van de voorwaarden van de TOFA, die bedoeld is als vangnet voor flexwerkers die door de coronacrisis in financiële problemen zijn gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA) afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben beide partijen ermee ingestemd dat het beroep vanwege de maatregelen rondom het coronavirus schriftelijk wordt afgehandeld.
Bij e-mails van 25 juni 2021 en 5 juli 2021 heeft de rechtbank aanvullende vragen aan verweerder gesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd bij e-mails van 5 en 6 juli 2021.
Bij brief van 7 juli 2021 heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld aan eiser. Bij e-mail van 19 juli 2021 heeft eiser hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiser is van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 werkzaam geweest als Allround Medewerker bij [bedrijf] te [plaats] . Op 23 juli 2020 heeft eiser een aanvraag op grond van de TOFA bij verweerder ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat het SV-loon van eiser over de maand februari 2020 minder dan € 400,- bedroeg. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de TOFA, omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet. Eiser heeft in februari 2020 namelijk niet ten minste € 400,- aan loon genoten. Voor de vaststelling van de hoogte van het ontvangen loon wordt uitgegaan van het SV-loon over de periode van 1 februari 2020 tot en met 30 april 2020, gebaseerd op de loonaangifte zoals deze is gedaan door de werkgever. Het SV-loon van eiser is lager dan € 400, namelijk € 0,-. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in februari 2020 meer dan € 400,- aan SV-loon heeft ontvangen. Gelet hierop heeft eiser geen recht op een tegemoetkoming, aldus verweerder.
3. In beroep voert eiser aan dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen. Uit de bij het beroepschrift gevoegde bankafschriften blijkt namelijk dat eiser in de maand februari 2020 een nettobedrag van € 455,91 aan loon heeft ontvangen. Gelet hierop voldoet eiser aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een op 29 september 2019 ondertekende arbeidsovereenkomst, een salarisspecificatie voor de maand oktober 2019, een door eiser opgesteld overzicht van de in de periode van september 2019 tot en met maart 2020 door hem gewerkte uren en een overzicht van door eisers werkgever over de periode van 17 oktober 2019 tot en met
17 februari 2020 uitbetaalde bedragen verstrekt.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de TOFA heeft degene die als werknemer in februari 2020 ten minste € 400 aan loon heeft genoten, recht op een tegemoetkoming.
Volgens artikel 1 van de TOFA wordt onder loon verstaan: het loon, bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor zover het betreft loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en met uitzondering van loondervingsuitkeringen.
Uit artikel 3, eerste lid, van de TOFA volgt dat voor de vaststelling van het loon, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b, d en e, de werknemer wordt geacht het loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder d, van de TOFA wordt de tegemoetkoming geweigerd indien het loon, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en b, niet kan worden vastgesteld.
6. In geschil is of verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de TOFA op goede gronden heeft afgewezen.
7.1
Uit de toelichting bij de TOFA blijkt dat voor het bepalen van het loon (het SV-loon [1] ) wordt aangesloten bij het loon dat iemand als werknemer heeft genoten. [2] Blijkens de toelichting wordt hierbij strikt aangesloten bij de inkomensgegeven die verweerder kan afleiden uit de polisadministratie [3] , welke gegevens gebaseerd zijn op de loonaangiftes die door de werkgever zijn gedaan. [4] Hiermee wordt aangesloten bij de werkwijze van de socialezekerheidswetten, zoals bepaald in artikel 4:1, derde en negende lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten.
7.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de (ex-)werkgever van eiser geen loonaangifte heeft gedaan over de voor deze zaak van belang zijnde peilmaand, februari 2020. Dit betekent dat in de polisadministratie geen loongegevens wat betreft de maand februari 2020 staan. Uit artikel 6, aanhef en onder d, van de TOFA en de toelichting hierop [5] volgt dat als er geen loongegevens in de polisadministratie aanwezig zijn, niet is voldaan aan artikel 2, onderdeel a, en de tegemoetkoming wordt geweigerd. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige situatie waarin eiser ten tijde van de aanvraag verkeerde, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval afgeweken moet worden van de bepalingen van de regeling en alsnog een tegemoetkoming aan eiser toegekend moet worden, gebaseerd op de door eiser in beroep aangeleverde gegevens. In de toelichting wordt namelijk uitgelegd dat de TOFA een crisismaatregel is die bedoeld is als vangnet voor flexwerkers die door de coronacrisis substantieel inkomensverlies hebben geleden, maar geen aanspraak kunnen maken op een socialezekerheidsuitkering of op bijstand en onvoldoende middelen van bestaan hebben om rond te komen. [6] Blijkens de toelichting staat bij deze regeling eenvoud en robuustheid centraal, zodat de tegemoetkomingen snel kunnen worden toegekend en uitgekeerd. [7] Verder wordt toegelicht dat de afbakening van de doelgroep alleen uitvoerbaar is als deze op basis van een zeer beperkt aantal eenvoudige criteria plaatsvindt, waarbij geen ruimte is om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. [8] Bovendien heeft de wetgever er bewust voor gekozen geen hardheidsclausule op te nemen in de TOFA. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de TOFA terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis – de Bruin, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de toelichting bij artikel 1 van de TOFA, Stcrt. 2020,31395, p. 10.
2.Zie Stcrt. 2020,31395, p. 7.
3.Stcrt. 2020,31395, p. 7.
4.Stcrt. 2020,31395, p. 11.
5.Stcrt. 2020,31395, p. 12.
6.Stcrt. 2020,31395, p. 5.
7.Stcrt. 2020,31395, p. 5.
8.Stcrt. 2020,31395, p. 6.