In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA). De eiser, die van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 als Allround Medewerker werkzaam was, had op 23 juli 2020 een aanvraag ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen omdat het SV-loon van de eiser over februari 2020 minder dan € 400,- bedroeg, wat een voorwaarde is voor de tegemoetkoming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkgever van eiser geen loonaangifte heeft gedaan voor de maand februari 2020, waardoor er geen loongegevens beschikbaar waren in de polisadministratie. Dit leidde tot de conclusie dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de TOFA, die vereist dat er een vastgesteld loon van ten minste € 400,- moet zijn. Eiser voerde aan dat hij in februari 2020 een nettobedrag van € 455,91 had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de Uwv terecht was, omdat de TOFA een regeling is die gebaseerd is op objectieve criteria en geen ruimte biedt voor bijzondere omstandigheden.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de afwijzing van de aanvraag door de Uwv werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de loonaangifte door werkgevers en de strikte toepassing van de voorwaarden van de TOFA, die bedoeld is als vangnet voor flexwerkers die door de coronacrisis in financiële problemen zijn gekomen.