ECLI:NL:RBDHA:2021:11143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/6902 en AWB 21/788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning op basis van het ontbreken van een referentverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Filipijnse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had verzocht om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij geen referentverklaring had overgelegd. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat het vereiste van een referentverklaring een zelfstandige afwijzingsgrond is, zoals neergelegd in artikel 18, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, aangezien de eiser geen referentverklaring had overgelegd, wat volgens de wet noodzakelijk is voor de verlenging van de verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser overwogen, waaronder de stelling dat het vereiste van een referentverklaring in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het discriminatieverbod. De rechtbank oordeelde dat het vereiste van een referentverklaring niet in strijd is met deze beginselen, aangezien het een wettelijke vereiste is die voor alle derdelanders geldt die een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen aanleiding had om af te wijken van de regels en dat er geen schending was van het eigendomsrecht van de eiser.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6902 en AWB 21/788

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

In het besluit van 22 januari 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
In het besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
In het besluit van 10 december 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
In het besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning verleend voor het doel ‘arbeid in loondienst’.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. Kort. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1966 en heeft de Filipijnse nationaliteit.
2. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder de afwijzing van de verlenging van de geldigheidsduur van eisers verblijfsvergunning gehandhaafd. Eiser heeft geen referentverklaring overgelegd, waardoor de verlenging kan worden afgewezen. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden zodat er geen aanleiding is om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid af te wijken. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder eisers aanvraag om verlenging van zijn verblijfsvergunning ingewilligd.
AWB 20 / 6902: afwijzing verlenging geldigheidsduur
Wat voeren eiser en verweerder aan in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit 1. Verweerder vereist ten onrechte een referentverklaring. Hij voert aan dat alleen sprake kan zijn van een referent wanneer hij belang heeft bij de verlening van een verblijfsvergunning en dat is alleen het geval wanneer de verlening van een verblijfsvergunning afhankelijk is van de toelating tot de arbeidsmarkt. Nu eiser in het bezit was van een verblijfsvergunning met de arbeidsmarktaantekening ‘twv niet vereist’, was hij al toegelaten op de vrije arbeidsmarkt. Daarom kan er in eisers geval geen sprake zijn van een referent. Verweerder heeft daarom een onjuist toetsingskader gehanteerd door een referentverklaring te vereisen. Eiser wijst in dit kader naar de artikelen 2 en 4 van de Wet arbeid vreemdelingen. De werkgever krijgt bij het tekenen van de referentverklaring bepaalde verantwoordelijkheden en is beboetbaar als hij die niet nakomt. Als gevolg daarvan zullen werkgevers eiser niet meer willen aannemen. Daarnaast is het vreemd dat wanneer eiser van baan wisselt de werkgever die de referentverklaring heeft gegeven verantwoordelijk blijft als referent. Er is geen wettelijke grondslag voor het vereiste van de referentverklaring, alleen de aanvraagformulieren zijn veranderd. Het handelen van verweerder is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verder is het vereiste van een referentverklaring in strijd met het discriminatieverbod. Verweerder schendt daarnaast ook het eigendomsrecht van eiser.
4. Verweerder handhaaft het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen omdat eiser geen referentverklaring heeft overgelegd. Voor het verlengen van een verblijfsvergunning is een referentverklaring nodig. Dat volgt rechtstreeks uit de wet. Dat eiser is vrijgesteld van een tewerkstellingsvergunning maakt niet dat hij daarom geen referentverklaring moet overleggen.
Wat zijn de regels?
5. Artikel 18, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw kan worden afgewezen indien:
[…]
h. ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling geen verklaring van een referent is overgelegd als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Vw.
5.1.
Elk van de in artikel 18, eerste lid, van de Vw genoemde gronden kunnen op zichzelf een afwijzing dragen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag in heeft kunnen afwijzen omdat eiser geen referentverklaring heeft overgelegd. Het vereiste van de referentverklaring is een zelfstandige afwijzingsgrond en is neergelegd in artikel 18 aanhef, onder h, van de Vw. Eiser is geen langdurig ingezetene op grond waarvan hij van het vereiste van de referentverklaring kan worden vrijgesteld.
6.1.
Het betoog dat eiser geen referentverklaring nodig heeft omdat hij is vrijgesteld van een tewerkstellingsvergunning, slaagt niet. Zoals verweerder ook ter zitting heeft verklaard staat een referentverklaring los van het al dan niet vrijgesteld zijn van een tewerkstellingsvergunning. Het doel van de referentverklaring is onder andere om de referent ervan bewust te maken wat zijn verantwoordelijkheden zijn ten opzichte van de vreemdeling die hij in dienst neemt. De referentverklaring dient als middel om onduidelijkheden te voorkomen over wie de referent van een bepaalde vreemdeling is. Voor arbeidsmigranten zal de werkgever als referent optreden. [1] Zoals verweerder ter zitting heeft verduidelijkt heeft verweerder met de referentverklaring extra zekerheid over het verhalen van kosten waar verweerder anders voor moet opdraaien.
6.2.
De stelling dat het vereiste van een referentverklaring in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, slaagt evenmin. Het vereiste van een referentverklaring staat immers in artikel 18, aanhef en onder h, van de Vw en bestond ook al toen eiser zijn aanvraag indiende. Eiser heeft verder de stelling dat verweerder nooit eerder de eis van een referentverklaring heeft gesteld niet nader onderbouwd.
6.3.
De rechtbank overweegt verder dat het vereiste van een referentverklaring niet in strijd is met het discriminatieverbod. Dit vereiste geldt immers voor elke derdelander die een aanvraag indient voor een verblijfsvergunning voor het doel ‘arbeid in loondienst’. Voor zover eiser zich beroept op discriminatie ten opzichte van langdurig ingezetenen overweegt de rechtbank dat het eiser vrij staat om een aanvraag onbepaalde tijd in te dienen als bedoeld in artikel 20 van de Vw. De stelling van eiser dat hij door dit vereiste gediscrimineerd wordt ten opzichte van Nederlanders kan niet slagen, nu Nederlanders niet onder de reikwijdte van de Vw vallen.
6.4.
Gelet op voorgaande heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen. Verweerder heeft in het aangevoerde geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de regels. Evenmin is gebleken van een schending van eisers eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1, eerste Protocol, van het EVRM [2] . Eiser heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd.
AWB 21 / 788: inwilliging verblijfsvergunning
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte eiser niet heeft gehoord in bezwaar. Verweerder heeft verder ten onrechte een referentverklaring vereist. Er is geen wettelijke grondslag voor het vereiste van de referentverklaring, alleen de aanvraagformulieren zijn veranderd. Het vereiste van de referentverklaring is in strijd met het discriminatieverbod. Ook heeft verweerder eisers eigendomsrecht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank overweegt over de gestelde schending van de hoorplicht dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
9. Ten aanzien van de overige beroepsgronden verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 6. tot en met 6.4. is overwogen.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting wijziging Vreemdelingenwet 2000, 16 september 2009, kamerstuk 32052 nr. 3.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.