In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige, [voornaam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De moeder, [X], heeft verzocht om toestemming om met [voornaam minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1]. De vader, [Y], heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de verhuizing niet noodzakelijk is en dat het in het belang van [voornaam minderjarige] is om in [woonplaats] te blijven wonen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de affectieve relatie tussen de ouders, de huidige woonsituatie van de moeder, en de impact van de verhuizing op [voornaam minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat de verhuizing in het belang van [voornaam minderjarige] is. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en bepaald dat, indien de moeder toch verhuist, de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vader zal zijn. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij [voornaam minderjarige] twee weekenden per vier weken bij de moeder verblijft en de helft van de vakanties en feestdagen bij haar doorbrengt. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.