In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van vijf kwetsbare statushouders van Palestijnse afkomst, die eerder in Cyprus internationale bescherming hebben gekregen. De rechtbank heeft de asielaanvragen opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, ondanks eerdere vernietiging van besluiten door de rechtbank op 17 september 2020. De eiseressen, die op 10 januari 2020 asiel hebben aangevraagd, stelden dat verweerder geen aanvullend onderzoek had mogen doen naar hun verblijfsstatus in Cyprus, omdat de eerdere uitspraak in rechte vaststond. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie van de autoriteiten van Cyprus, waar verweerder zich op baseerde, voldoende was om de besluiten te onderbouwen.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres 5, die ernstig gehandicapt is, niet automatisch recht heeft op bescherming tegen terugkeer naar Cyprus. De rechtbank oordeelde dat de autoriteiten van Cyprus in staat zijn om te voorkomen dat mensen in een situatie van materiële deprivatie terechtkomen. De eiseressen konden niet aantonen dat eiseres 5 bij terugkeer naar Cyprus geen toegang zou krijgen tot de benodigde medische zorg. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de kwetsbaarheid van asielzoekers en de verantwoordelijkheden van de lidstaten binnen de Europese Unie, met inachtneming van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.