ECLI:NL:RBDHA:2021:11255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/8997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens beëindiging huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn echtgenote, heeft beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De staatssecretaris had de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat het huwelijk met de referente zou zijn verbroken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 september 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk had gemaakt dat het huwelijk van eiser en referente was verbroken. Dit werd onderbouwd door brieven van de advocaat van de referente, waarin werd gesteld dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van eiser, dat het huwelijk nog steeds bestond en onder druk stond door de familie van de referente, onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de verblijfsvergunning had ingetrokken, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten voor het behoud van de vergunning.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eiser geen beroep kon doen op het arrest van het Hof of het Associatiebesluit, omdat hij op het moment van het primaire besluit niet voldeed aan de vereiste van één jaar legale arbeid. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op zijn privéleven, omdat hij geen stukken had overgelegd ter onderbouwing hiervan. Tot slot werd het verzoek van eiser om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de wijziging van de intrekkingsdatum als een kennelijke verschrijving werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht met ingang van 2 oktober 2019 ingetrokken.
In het besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, met wijziging van de intrekkingsdatum naar 25 oktober 2019.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ermek.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is met ingang van 12 januari 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn echtgenote (referente). Met het primaire besluit heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken omdat het huwelijk met referente zou zijn verbroken. Verweerder handhaaft de intrekking in het bestreden besluit en motiveert dat per ongeluk de verkeerde intrekkingsdatum was opgenomen in het primaire besluit.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser betwist en ontkent dat het huwelijk met referente is verbroken. Zij zijn nog steeds gehuwd en wonen samen op hetzelfde adres in [plaats] . Het huwelijk staat onder druk door de familie van referente, omdat haar familie vraagt het huwelijk te beëindigen. Verweerder had eiser moeten horen, zodat hij in de hoorzitting de twijfels had kunnen wegnemen. Verder heeft het Hof [1] bepaald dat verweerder de verblijfsvergunning alleen mag beëindigen bij fraudeleus handelen [2] , waarvan niet is gebleken. Ook doet eiser geen beroep op publieke middelen en ligt zijn leven in Nederland. Verweerder had deze omstandigheden moeten betrekken in een belangenafweging. Tot slot stelt eiser dat verweerder de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden nu de datum van de intrekking in het bestreden besluit is veranderd ten opzichte van het primaire besluit.
3. Verweerder heeft (ter zitting) gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser terecht heeft ingetrokken. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het huwelijk van eiser en referente is verbroken. Bij brief van 25 oktober 2019 is verweerder door de advocaat van referente geïnformeerd dat het huwelijk met eiser duurzaam is ontwricht en verbroken. Op verzoek van verweerder heeft de advocaat dit bevestigd bij brief van 1 april 2020. Ook heeft de rechter bij beschikking van 25 november 2019 bepaald dat eiser uitsluitend gebruik mag maken van de huurwoning en referente de woning dient te verlaten. De stelling van eiser dat het huwelijk niet is verbroken of dat het huwelijk altijd onder druk heeft gestaan door de familie van referente, is gelet op de hiervoor genoemde stukken en bij gebrek aan onderbouwing (met stukken) onvoldoende voor een ander oordeel. Omdat eiser in het bezit was van een verblijfsvergunning vanwege verblijf bij zijn echtgenote en dat huwelijk is verbroken, heeft verweerder terecht de verblijfsvergunning ingetrokken.
4.2.
De rechtbank overweegt hierbij dat eiser geen beroep kan doen op het arrest van het Hof of het Associatiebesluit [3] . Eiser voldeed op het moment van het primaire besluit niet aan het vereiste van één jaar legale arbeid. Eiser heeft dit uitgangspunt van verweerder niet betwist. Van frauduleus handelen hoeft daarom geen sprake te zijn om de verblijfsvergunning in te mogen trekken.
4.3.
Ten aanzien van het beroep van eiser op privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [4] overweegt de rechtbank dat eiser geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing hiervan. Daarom oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende gemotiveerd en in redelijkheid de belangenafweging in het nadeel van eiser laat uitvallen.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder proceskosten dient te vergoeden vanwege de wijziging van de intrekkingsdatum. De rechtbank ziet de eerst genoemde en foutieve datum als een kennelijke verschrijving. Deze verschrijving heeft verweerder ambtshalve hersteld en dus niet naar aanleiding van het ingediende bezwaar. Bovendien is niet gebleken, ook niet nadat hier ter zitting expliciet naar is gevraagd, dat eiser door de wijziging van de intrekkingsdatum schade heeft geleden.
6. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor. Dat eiser tijdens een hoorzitting uitleg wilde geven, maakt dit niet anders, omdat verweerder de beslissing om van horen af te zien neemt op grond van het bezwaarschrift. Eiser heeft in bezwaar of beroep niet nader gemotiveerd welke omstandigheden hij naar voren wilde brengen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 september 2011, C-187, ECLI:EU:C:2011:623.
3.Besluit Nr. 1/80 betreffende de ontwikkeling van de Associatie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.