In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Russische nationaliteit houdende vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres in Polen de benodigde medische zorg kon ontvangen, ondanks haar bezwaar dat de zorg daar niet adequaat zou zijn. Eiseres had eerder een staaroperatie ondergaan en was van mening dat zij in Nederland medische zorg nodig had.
Tijdens de zitting op 23 september 2021 was eiseres niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres betoogde dat de zorg in Polen niet voldeed en dat zij daar niet adequaat behandeld kon worden, terwijl de staatssecretaris stelde dat Polen zich aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel houdt en dat eiseres daar de zorg kan krijgen die zij nodig heeft.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag voor uitstel van vertrek had afgewezen. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd dat de zorg in Polen tekortschiet. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris mocht aannemen dat Polen de asielaanvraag van eiseres zou behandelen en dat de medische zorg daar beschikbaar was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.