ECLI:NL:RBDHA:2021:1130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/2808 en AWB 20/2810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van sociale en economische binding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaken AWB 20/2808 en AWB 20/2810, waarin eiseressen, twee Marokkaanse vrouwen, een visum kort verblijf hebben aangevraagd om familie in Nederland te bezoeken. De aanvragen zijn door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko. Eiseres 1, moeder van eiseres 2, heeft geen eigen gezin in Marokko en haar economische situatie is niet onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de afwijzing deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres 1 om tijdig terug te keren naar Marokko. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de afwijzing van eiseres 2 terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat zij geen eigen belang bij de aanvraag heeft aangetoond. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2808 en AWB 20/2810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres1,

V-nummer: [V-nummer 1]
[eiseres 2], eiseres 2,
V-nummer: [V-nummer 2]
tezamen te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. H. Gailjaard),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij separate besluiten van 4 september 2019 heeft verweerder de door eiseressen ingediende aanvragen tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij separate besluiten van 11 maart 2020 (hierna: bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 1 ongegrond verklaard en het bezwaar van eiseres 2 niet-ontvankelijk.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021, waar de zaken van eiseressen gevoegd zijn behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor eiseressen waren tevens aanwezig [A] , dochter van eiseres 1 (hierna te noemen: referente), en [B] , kleinzoon van eiseres 1 en zoon van referente.

Overwegingen

1. Eiseressen zijn geboren op [geboortedag 1] 1957 en [geboortedag 2] 1988 en hebben de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres 1 is moeder van eiseres 2.
[C] , de echtgenoot van eiseres 1, heeft rechtmatig verblijf en woonplaats in Nederland.
2. Op 26 augustus 2019 hebben eiseressen de onderhavige aanvragen ingediend met als doel familiebezoek aan referente.
Referente heeft in een op 4 juli 2019 ondertekend formulier ‘Bewijs van garantiestelling en/of particuliere logiesverstrekking’ aangegeven dat zij wil dat eiseres 1 haar komt bezoeken omdat ontmoeting in Marokko niet mogelijk is, aangezien de dochter van referente en tevens kleindochter van eiseres 1, vanwege haar medische conditie (syndroom van Angelman en Scoliose) niet daarheen kan gaan.
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond, en het voornemen van eiseressen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum, niet kon worden vastgesteld. Bij besluit op bezwaar heeft verweerder ten aanzien van eiseres 1 de afwijzing gehandhaafd, onder verwijzing naar artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii, van de Visumcode en artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode, en ten aanzien van eiseres 2 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiseressen hebben, samengevat weergegeven, aangevoerd dat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf voldoende hebben aangetoond. Eiseres 1 heeft haar kleindochter al zeven jaren niet gezien en zal haar zonder een visum kort verblijf nooit meer kunnen zien, nu haar kleindochter vanwege haar ziekte niet naar Marokko kan reizen. Verweerder heeft de ziekte van de kleindochter ten onrechte niet betrokken in de afweging. Verweerder heeft voorts ten onrechte gesteld dat eiseressen geen sociale en economische binding met Marokko hebben, en op de bezwaren beslist zonder een hoorzitting te hebben gehouden. Indien de komst van eiseres 2 naar Nederland een reden voor afwijzing van de aanvraag van eiseres 1 is, is eiseres 2 bereid om van haar visumaanvraag af te zien.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt, voor zover hier van belang, een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(…)
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over (…) zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, verweerder een ruime beoordelingsruimte toekomt (zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres 1 kan worden geacht geringe sociale binding en geen economische binding met Marokko te hebben.
Ten aanzien van de sociale binding heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiseres 1 geen eigen, in Marokko achterblijvend, gezin waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt heeft. Eiseres 1 heeft vier meerderjarige dochters in Marokko, waarvan niet gebleken is dat zij op eiseres 1 aangewezen zijn voor hun onderhoud of verzorging. Dat, zoals in de beroepsgronden is gesteld, verweerder in het bestreden besluit ten onrechte ervan is uitgegaan, dat drie kinderen van eiseres 1, in plaats van twee kinderen, in Nederland wonen, is van ondergeschikte aard en leidt niet tot een ander oordeel. Voorts is niet gebleken dat er nog overige directe familieleden van eiseres 1 in Marokko verblijven.
Van een uitzonderlijke afhankelijkheid tussen eiseres 1 en haar in Marokko verblijvende familieleden, op grond waarvan op voorhand kan worden aangenomen dat terugkeer naar Marokko gegarandeerd is, is ook geen sprake. Verweerder heeft de stelling dat twee meerderjarige dochters van eiseres 1 bij haar op één adres wonen, eiseres 1 zorg van haar dochter(s) krijgt en regelmatig op haar kleinkinderen past, in redelijkheid daartoe ontoereikend kunnen achten. Verder is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres 1 zouden dwingen tijdig naar Marokko terug te keren.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet kan worden aangenomen dat de sociale binding met Marokko zodanig sterk is dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
Ten aanzien van de economische binding is van belang dat eiseres 1 in Marokko geen werk heeft en geen economische activiteiten verricht. Eiseres 1 heeft niet onderbouwd dat zij wel over een regelmatig en substantieel inkomen in Marokko beschikt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de echtgenoot aan eiseres 1 naar haar geld overmaakt, niet tot de conclusie kan leiden dat eiseres 1 zelf enige economische binding met Marokko heeft, zulks te meer nu niet gebleken is dat de (tijdige) aanwezigheid van eiseres 1 in Marokko vereiste is om de bedragen die haar echtgenoot overmaakt te kunnen blijven ontvangen. De stelling dat eiseres 1 een eigen huis in Marokko heeft, welk op naam van haar echtgenoot staat, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat – ook indien de eigendom daarvan met documenten zou zijn aangetoond – het bezit van onroerend goed op zich geen garantie biedt voor een tijdige terugkeer naar het land van herkomst.
Dat een derde persoon zich met zijn financiën garant heeft gesteld ten behoeve van de visumaanvraag, doet niet af aan hetgeen verweerder met betrekking tot de economische binding ten aanzien van eiseres 1 heeft overwogen.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres 1 om tijdig terug te keren naar het land van herkomst, waardoor aan de uiteindelijke verblijfsduur wordt getwijfeld. Hierbij heeft verweerder tevens van belang kunnen achten dat eiseres 1 in 2016 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij haar echtgenoot heeft ingediend. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat deze mvv-aanvraag erop duidt dat een tijdige terugkeer niet gewaarborgd is. Het argument dat eiseres de mvv-aanvraag heeft ingediend voordat zij suikerziekte kreeg, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Dat in het verleden ten aanzien van andere familieleden van eiseres 1 een visum voor Nederland is verleend en deze familieleden tijdig naar hun land van herkomst zijn teruggekeerd, maakt het vorenstaande niet anders, nu elke aanvraag op eigen merites wordt beoordeeld.
5.4
Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder de visumaanvraag van eiseres 1 heeft mogen afwijzen op grond van artikel 32, eerste lid, sub b. Nu dit een zelfstandige weigeringsgrond betreft die de afwijzing van de visumaanvraag kan dragen, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden tegen de weigeringsgrond dat verweerder twijfels heeft over het gestelde verblijfsdoel.
De rechtbank merkt op dat, zoals verweerder ook ter zitting erop heeft gewezen, de omstandigheid dat eiseres 1 in het Rifgebergte in Marokko woonachtig is waar de voor haar kleindochter benodigde (medische) voorzieningen ontbreken, niet weg neemt dat niet aannemelijk is gemaakt dat een ontmoeting tussen hen niet elders buiten het Schengengebied waar de benodigde voorzieningen wel aanwezig zijn, plaats kan vinden.
5.5
Aangezien eiseres 2 geen eigen belang bij het aangevraagde visum heeft gesteld anders dan het begeleiden van eiseres 1 bij haar reis en verblijf in Nederland, en uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder de aanvraag van eiseres 1 op voldoende gronden heeft afgewezen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres 2 geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar heeft, omdat met dat bezwaar niet kan worden bereikt dat eiseres 2 in het bezit van het gevraagde visum wordt gesteld. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres 2 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.6
Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder derhalve mogen afzien van het horen in bezwaar, zowel in de zaak van eiseres 1 als in de zaak van eiseres 2.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.
De rechter is verhinderd
griffier de uitspraak te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.