ECLI:NL:RBDHA:2021:1134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bijstand op basis van belangenafweging en psychiatrische stoornis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die per 18 december 2020 was ingegaan. De intrekking was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet volledig had meegewerkt aan een noodzakelijk huisbezoek, wat verweerder als reden aanvoerde om de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering in twijfel te trekken.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstandsuitkering niet zonder meer kon worden gehandhaafd, gezien de omstandigheden van de verzoeker, die lijdt aan een psychiatrische stoornis. De rechter heeft overwogen dat het van belang is om te onderzoeken in hoeverre deze stoornis van invloed is op de mogelijkheid van verzoeker om te voldoen aan de eisen voor het huisbezoek. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat verzoeker niet had meegewerkt en dat de belangenafweging in het voordeel van verzoeker moest uitvallen.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht van verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in situaties waarin kwetsbare personen betrokken zijn.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/201
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoeker

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de uitkering van verzoeker ingevolge de Participatiewet (Pw) per 18 december 2020 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 2 februari 2021 heeft verzoeker zijn aanvullende bezwaargronden ingediend, die tevens als aanvullende gronden van zijn verzoek om voorlopige voorziening dienen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 10 februari 2021 door middel van een Skype-verbinding. Verzoeker en zijn gemachtigde alsmede verweerders gemachtigde hebben daaraan deelgenomen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter toetst in dat kader of het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is. Is van zodanige kennelijke (on)rechtmatigheid geen sprake, dan gaat de voorzieningenrechter over tot een belangenafweging. Voor zover deze toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
3. De intrekking van verzoekers bijstandsuitkering is gebaseerd op de grondslag dat verzoeker op 18 december 2020 niet volledig heeft meegewerkt aan een noodzakelijk huisbezoek, waardoor het recht op een (aanvullende) bijstandsuitkering niet langer vast te stellen is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de stukken blijkt dat de woonsituatie van verzoeker op het door hem opgegeven adres in de in geding zijnde periode 18 december 2020 tot en met 23 december 2020 onduidelijk is. Gelet op de meldingen heeft Vestia en een procedure gestart om de huurovereenkomst te kunnen beëindigen en is dit verzoek door de kantonrechter bij verstek toegewezen; daarom was er een gegronde reden om een huisbezoek af te leggen. Door toedoen van verzoeker heeft het huisbezoek niet kunnen plaatsvinden. Volgens verweerder heeft verzoeker er niet alles aan gedaan om dit huisbezoek aansluitend op het gesprek van 18 december 2020 mogelijk te maken.
4. Verzoeker is het hiermee niet eens en heeft bezwaar gemaakt. Zijn bezwaren komen er - kort gezegd - op neer dat er onvoldoende concrete objectieve feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan in redelijkheid kan worden getwijfeld aan de juistheid van de door hem verstrekte informatie, namelijk dat hij zelf zijn hoofdverblijf had in de woning aan de [adres] [huisnummer] . Nu van geen redelijke grond voor een huisbezoek is gebleken, kan het bestreden besluit van 23 december 2020 geen stand houden. Wat betreft het ontbreken van een huissleutel, stelt verzoeker zich op het standpunt dat er redelijkerwijs niet kan worden gesproken over het niet meewerken aan een huisbezoek; het besluit van 23 december 2020 moet daarom onrechtmatig worden geacht.
5. Blijkens het aangevoerde en het verhandelde ter zitting twisten partijen over de feiten en gebeurtenissen op 18 december 2020 die hebben geleid tot de in geding zijnde intrekking. Daarbij speelt een rol dat het de vraag is of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen. Verweerder is er namelijk mee bekend dat verzoeker lijdt aan een psychiatrische stoornis en daardoor een kwetsbaar persoon is. Het is daarom de vraag in hoeverre de verzoeker verweten gebeurtenissen aan hem kunnen worden toegerekend. In verband hiermee is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek nodig is, waarvoor in deze voorlopige voorzieningenprocedure geen plaats is. Het is aan verweerder om dit nadere onderzoek in de bezwaarprocedure uit te voeren.
6. Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter zich beperken tot een afweging van de wederzijdse spoedeisende belangen. Zoals ter zitting is besproken, heeft verzoeker de woning aan [adres] [huisnummer] te Den Haag inmiddels vrijwillig verlaten. Er is op 23 december 2020 een nieuwe aanvraag om bijstand gedaan, die nog in behandeling is. Verder is vast komen te staan dat verzoeker thans een postadres heeft, zodat hij in ieder geval in aanmerking kan komen voor een daklozenuitkering. Ook is voldoende vast komen te staan dat verzoeker niet over geld dan wel middelen van bestaan beschikt. Daarom dient die belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit te vallen. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen als hierna te melden.
7. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat, mochten de bezwaar- dan wel (nieuwe) aanvraagprocedure elk een voor verzoeker negatieve uitkomst kennen, de verleende voorschotten door verweerder van verzoeker kunnen worden teruggevorderd.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter Skype-zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • treft de voorlopige voorziening dat met ingang van 8 januari 2021, de datum waarop het verzoekschrift is binnengekomen bij de rechtbank, aan verzoeker bij wijze van voorschot bijstand wordt toegekend naar de voor hem geldende norm, en wel tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1.068,-;
- draagt verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
De griffier is niet in de
gelegenheid te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.