ECLI:NL:RBDHA:2021:11364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.14113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Koerdische eiser met Turkse nationaliteit wegens onvoldoende zwaarwegend asielrelaas en niet-erkende gewetensbezwaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Koerdische man van Turkse afkomst, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op 28 augustus 2021, met de motivering dat het asielrelaas van de eiser kennelijk ongegrond was. De eiser vreesde bij terugkeer naar Turkije te moeten dienen in het leger en tegen zijn eigen volk te moeten vechten. Hij stelde dat hij als gewetensbezwaarde moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een diepgewortelde overtuiging die zijn dienstweigering rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had geoordeeld dat de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk was. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser over onevenredige bestraffing vanwege dienstweigering, en oordeelde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14113

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluit van 28 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.14114, op 27 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N.G. Karakas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is verschenen N. Atalay, documentalist bij Vluchtelingenwerk Nederland.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2001, heeft de Turkse nationaliteit en is van Koerdische afkomst. Hij vreest dat hij bij terugkeer naar Turkije zal moeten dienen in het Turkse leger en dat hij dan tegen zijn eigen volk moet vechten. Verweerder heeft zijn asielaanvraag afgewezen, omdat het verhaal van eiser volgens verweerder onvoldoende zwaarwegend is om hem een asielvergunning te verlenen.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij betoogt dat verweerder hem ten onrechte niet aanmerkt als gewetensbezwaarde en dat hij tegen zijn eigen volk zal moeten vechten als hij zijn dienstplicht zal vervullen. Verder voert eiser aan dat hij een gegronde vrees heeft voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing vanwege dienstweigering. Eiser verwijst daarbij ook naar een notitie van Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: de notitie) en een bericht van de HRA [1] . Tot slot voert eiser aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Eiser is daarom ook ten onrechte een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1
Verweerder heeft het asielrelaas van eiser geloofwaardig geacht. De vraag die nu voorligt is of het asielrelaas van eiser voldoende zwaarwegend is voor de verlening van een asielvergunning.
Gewetensbezwaarde3.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser op goede gronden niet heeft aangemerkt als gewetensbezwaarde [2] . Niet is gebleken dat eisers gestelde dienstweigering voortkomt uit een diepgewortelde overtuiging. Zo is niet gebleken dat eiser (al dan niet) politieke activiteiten heeft ondernomen waaruit zijn gestelde onoverkomelijke gewetensbezwaren blijken. Ook is niet gebleken dat eiser heeft deelgenomen aan activiteiten van organisaties die als pacifistisch bekend staan. Van een pacifistische levenshouding is dan ook geen sprake. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de verklaringen van eiser dat hij niet wil vechten tegen de Koerden, dat hij tegen oorlog is en dat hij ook in vredestijd niet wil dienen in het leger, onvoldoende kunnen achten om tot een andere conclusie te komen.
Vechten tegen Koerden3.3 De rechtbank overweegt verder dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiser zal worden ingezet tegen zijn eigen volk. Verweerder heeft hierbij kunnen verwijzen naar het thematisch ambtsbericht van juli 2019 (hierna: het ambtsbericht), waaruit blijkt dat bij operaties in het zuidoosten van Turkije alleen beroepsmilitairen worden ingezet. Ook vermeldt het ambtsbericht dat dienstplichtigen niet meer worden ingezet bij gevechtshandelingen. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn betoog dat hij tegen zijn eigen volk zal moeten vechten.
3.4
De verwijzing naar de notitie en het bericht van HRA van eiser leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank stelt voorop dat de inhoud van de notitie niet wezenlijk afwijkt van de informatie uit het ambtsbericht. Zo vermeldt de notitie onder meer dat men is gestopt met de inzet van dienstplichtigen bij gevechtshandelingen en dat militaire operaties worden uitgevoerd door beroepsmilitairen. [A] heeft verder recentelijk aangegeven dat de huidige conflicten waarbij Turkije betrokken is, niet vragen om dienstplichtigen, maar dat de situatie kan veranderen. Hij noemt hierbij defensieve taken die kunnen uitmonden in gevechten of eventuele toekomstige operaties die ertoe kunnen leiden dat er wel een beroep wordt gedaan op dienstplichtigen. Nu met name wordt gesproken over inzet van dienstplichtigen bij eventuele toekomstige operaties, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om eiser vanwege de verwijzing naar de notitie te volgen in zijn betoog dat hij tegen zijn eigen volk zal moeten vechten. Het bericht van HRA leidt ook niet tot een ander oordeel, nu daaruit evenmin volgt dat Koerdische dienstplichtigen worden ingezet bij gevechtshandelingen in het zuidoosten van Turkije.
Onevenredige of discriminatoire bestraffing vanwege dienstweigering3.5 De rechtbank volgt eiser verder ook niet in zijn betoog dat hij gegronde vrees heeft voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing vanwege dienstweigering. De rechtbank stelt voorop dat eiser terecht niet als gewetensbezwaarde is aangemerkt en dat niet aannemelijk is dat eiser tegen zijn eigen volk zal moeten vechten. Niet valt daarom in te zien waarom hij de dienstplicht niet zou willen vervullen of waarom hij geen gebruik zou kunnen maken van de mogelijkheid om de dienstplicht af te kopen (in welke situatie hij nog wel een training zal moeten volgen). Daarnaast blijkt uit het ambtsbericht dat in het geval van dienstweigering in de praktijk in principe alleen geldboetes worden opgelegd en dat er geen sprake is van discriminatoire bestraffing. De verwijzing naar de notitie leidt niet tot een ander oordeel. In de notitie worden opgelegde gevangenisstraffen vermeld, maar deze zien op gewetensbezwaarden, terwijl hiervoor al is overwogen dat eiser niet als zodanig is aan te merken.
Conclusie3.6 Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag rechtvaardigen dan wel dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [3] . Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating [4] .
Kennelijk ongegrond, vertrektermijn en inreisverbod4.1 De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 [5] heeft kunnen afwijzen. Eiser heeft namelijk in eerste instantie verklaard dat hij de Syrische nationaliteit heeft. Dat eiser bang zou zijn geweest om teruggestuurd te worden naar Turkije en dat hij snel daarna eerlijk is geweest over zijn nationaliteit is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.2
Nu verweerder de aanvraag al om deze reden op goede gronden als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder aan eiser een vertrektermijn mogen onthouden [6] en is terecht tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd [7] .
Wat is de conclusie?
5. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Human Rights Association.
2.Zoals bedoeld in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Zie artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
7.Zie artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.