ECLI:NL:RBDHA:2021:11365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.9823 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring beroep inzake Dublin-overeenkomst en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 21 juli 2021, waarin haar beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De opposante had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 22 juni 2021, waarbij haar asielaanvraag was afgewezen. De rechtbank heeft het verzet op 27 september 2021 behandeld, waarbij de opposante werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M.M. Polman, en een tolk, L. Makaddam. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. R. Jonkman.

De rechtbank overwoog dat in de eerdere uitspraak zonder zitting was geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond was, omdat de opposante niet aannemelijk had gemaakt dat er in haar geval ten aanzien van Denemarken niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De opposante voerde aan dat zij ten onrechte niet ter zitting was gehoord en dat er geen sprake kon zijn van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Denemarken, omdat er een risico op indirect refoulement zou zijn.

De rechtbank concludeerde echter dat de opposante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere uitspraak konden onderbouwen. De rechtbank handhaafde haar eerdere oordeel dat verweerder in Dublinzaken mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het verzet werd ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9823 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[Opposante] , opposante

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman).

Procesverloop

Opposante heeft tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van
22 juni 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 juli 2021 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 27 september 2021 op zitting behandeld. Opposante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makaddam. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R. Jonkman.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb [1] biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat (in haar geval) ten aanzien van Denemarken niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dan wel dat er een reëel risico bestaat op indirect refoulement.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3.
Opposante voert aan dat het beroep ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard en dat zij ten onrechte niet ter zitting is gehoord. Zij voert – zeer kort weergegeven – aan dat verweerder ten aanzien van Denemarken niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat sprake is van indirect refoulement.
4. In wat opposante heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 21 juli 2021.
5.1
De rechtbank heeft in de uitspraak van 21 juli 2021 terecht geoordeeld dat verweerder in Dublinzaken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat betekent dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat Denemarken zich aan zijn verplichtingen houdt. De in verzet overgelegde informatie leidt niet tot een ander oordeel.
5.2
Het is de rechtbank in verzet niet gebleken dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die bij een normale behandeling van het beroep ook aangevoerd hadden kunnen worden en die maken dat twijfel ontstaat over de uitspraak van de bestreden uitspraak of de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Niet is gebleken dat opposante haar stelling dat zij in Denemarken terecht zal komen in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [2] met bewijsstukken heeft kunnen onderbouwen. Dat ten aanzien van Denemarken niet uit zou mogen worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat sprake is van indirect refoulement volgt de rechtbank niet.
6. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 21 juli 2021.
7. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 21 juli 2021 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.