ECLI:NL:RBDHA:2021:11453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20_9076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gefingeerd dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Iraanse vrouw, had de aanvraag ingediend met het doel om bij haar echtgenoot in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband van de referent, de echtgenoot van eiseres, bij een tandartspraktijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze conclusie. Eiseres betwistte de afwijzing en voerde aan dat haar echtgenoot daadwerkelijk tandtechnische werkzaamheden verrichtte en dat er geen sprake was van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag niet op de juiste merites had beoordeeld en dat de eerdere afwijzing niet als uitgangspunt genomen kon worden voor de huidige aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J.Ph Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2021. Eiseres is niet verschenen. Zij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is referent, meneer [referent], verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij haar echtgenoot, [referent] (referent). Referent heeft eerder, op 21 mei 2019 een mvv-aanvraag voor eiseres ingediend in de procedure Toegang en Verblijf (TEV) voor het uitoefenen van gezinsleven in Nederland, welke bij beschikking van 20 november 2019 is afgewezen. Referent heeft tegen dit besluit geen bezwaar ingediend. Referent heeft op 19 december 2019 opnieuw een mvv-aanvraag voor eiseres ingediend in de procedure Toegang en Verblijf (TEV) voor hetzelfde doel.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (het middelenvereiste). Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een gefingeerd (fictief of bedacht) dienstverband als medewerker tandtechniek bij tandartspraktijk [B.V.]. Volgens verweerder is referent niet feitelijk werkzaam in de tandartspraktijk [B.V.], waar de broer van referent (meneer [A]) de eigenaar van is. Uit het rapport van 19 november 2019 van de Inspectie SZW [1] en uit het onderzoek bij de Belastingdienst is gebleken dat referent niet beschikt over zelfstandige inkomsten, omdat er door de werkgever van referent geen wettelijke premies zijn afgedragen en dat de inkomensgegevens van referent tegenstrijdigheden en inconsistenties bevatten. Zo ontvangt referent loon op een rekeningnummer op naam van N. Khedri en heeft referent meermaals onverklaarbare voorschotten op zijn salaris ontvangen op deze rekening. Verweerder volgt niet dat referent per 1 december 2019 is doorgegroeid van baliemedewerker voor een bepaalde tijd aanstelling naar medewerker tandtechniek voor een onbepaalde tijd aanstelling, zoals vermeld in Suwinet. Referent heeft niet aangetoond dat hij voor deze functie voldoende gekwalificeerd is. Tot slot is verweerder van mening dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [2] .

Wat zijn de regels?

3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiseres betwist dat sprake is van een gefingeerd dienstverband en stelt dat op de foto’s en video-opname (op een usb stick) te zien is dat referent tandtechnische werkzaamheden in de praktijk van zijn broer verricht. Eiseres wijst verder op de brieven van 23 en 25 juni 2020 van de toenmalige gemachtigde (mr. E.R. Hagenaars), waaruit blijkt dat in de vorige procedure geen bezwaar is ingediend op aanraden van de toenmalige gemachtigde, dat de registratie in Suwinet dat referent werkzaam zou zijn voor 38 uur per week niet klopt en dat de vaste werktijden van referent er niet toe leiden dat hij zijn werkplek niet zou mogen verlaten. Eiseres betoogt dat referent en Tandartsenpraktijk [B.V.] een contract voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen om op die manier te kunnen voldoen aan de vereisten van verweerder om eiseres naar Nederland te kunnen laten komen. Eiseres voert verder aan dat per brief van 12 november 2020 stukken heeft overgelegd die aantonen dat referent tandtechnieker is, zijn vak beheerst en in 2009 werkzaam was als tandtechnieker. Om tandtechnicus te worden, is volgens eiseres geen opleiding vereist gezien het een ambachtelijk en vrij beroep is. Dit is door verweerder ook bevestigd op pagina 5 van het bestreden besluit. Referent is bereid aan een door de rechtbank te benoemen deskundige te laten zien hoe hij werkt.
5. Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat, zoals door verweerder ook benadrukt op zitting, iedere aanvraag op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Met inachtneming van dit uitgangspunt, overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit en in het besluit in primo meerdere malen terugverwijst naar de overwegingen in het besluit in primo in de vorige procedure. Dit blijkt onder meer al uit de overweging van verweerder (pagina 3 van het bestreden besluit, vierde alinea) dat het voorop staat dat reeds bij de eerdere aanvraag van eiseres is geconcludeerd dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. Verweerder heeft de conclusie in de vorige procedure van eiseres dan ook kennelijk als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van onderhavige aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank is dit uitgangspunt strijdig met het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat iedere aanvraag op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld.
6.2.
De rechtbank stelt verder vast dat referent aan deze aanvraag een nieuwe arbeidsovereenkomst met addendum van 19 november 2019 ten grondslag heeft gelegd. Hieruit blijkt dat referent een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd, met een werkweek van 40 uur en een netto maandsalaris van € 2000,-. Verder blijkt uit de overgelegde salarisspecificaties en bankafschriften dat referent dit overeengekomen salaris ook daadwerkelijk op zijn rekening gestort krijgt sinds december 2019. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat door verweerder wordt erkend dat tandtechniek een vrij beroep is en het niet noodzakelijk is om bepaalde diploma’s te bezitten om dit beroep uit te oefenen. De rechtbank is op basis van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. Dat verweerder die conclusie in de eerdere procedure wel heeft getrokken, kan hier niet aan afdoen reeds nu deze was gebaseerd op andere feiten en omstandigheden. Zoals hiervoor al overwogen dient verweerder iedere aanvraag op zijn eigen merites te beoordelen.
6.3.
De door verweerder genoemde bevreemdende omstandigheden, zoals het feit dat referent van baliemedewerker naar tandtechnieker is doorgegroeid, dat hij niet heeft gesolliciteerd bij de praktijk, dat hij niet alle mogelijke diploma’s heeft behaald en nu een contract heeft voor onbepaalde tijd, zijn naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid te relateren aan het feit dat referent de broer is van de eigenaar van de tandartspraktijk. De rechtbank vindt deze feiten en omstandigheden dan ook niet redengevend om te twijfelen aan de oprechtheid van het dienstverband. Dat referent niet zijn eigen bankrekening gebruikt waarop zijn salaris maandelijks wordt gestort evenals dat referent niet wist hoeveel collega’s er bij de praktijk in dienst waren, is evenmin voldoende voor een dergelijke vergaande conclusie.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, sprake zou zijn van een gefingeerd dienstverband van referent bij de Tandartspraktijk [B.V.]. Het besluit is dan ook genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Het beroep is gegrond. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Artikel 2q, eerste lid van de Vw luidt als volgt.
Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.
Artikel 2p, eerste lid, van de Vw luidt als volgt.
Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw luidt als volgt.
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
Artikel 3.13, eerste lid van het Vb luidt als volgt.
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Artikel 3.22 van het Vb luidt als volgt.
1. De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
Paragraaf B7/2.1.1 van de Vc, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
• de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, AOW bereikt;
• de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of
• de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Voetnoten

1.De Inspectie van het Nederlandse Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)