ECLI:NL:RBDHA:2021:11482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20-2040 AWB 20-3842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een sticker met arbeidsmarktaantekening in het paspoort van een EU-document aanvrager

In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, op 12 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een EU-document als familielid van een EU-burger. Op 10 maart 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een sticker met de aantekening 'Arbeid niet toegestaan' in het paspoort van eiser geplaatst. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, werd op 1 mei 2020 genomen. De rechtbank heeft op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de sticker geldig was tot 12 augustus 2020 en dat de geldigheidsduur inmiddels was verstreken. Verweerder stelde dat eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat hij niet had aangetoond schade te hebben geleden door de sticker. Eiser voerde echter aan dat hij schade had geleden, omdat hij door de sticker niet kon werken. De rechtbank oordeelde dat eiser met een verklaring van een potentiële werkgever aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtmatigheid van de plaatsing van de sticker beoordeeld. Eiser betoogde dat er geen reden was voor twijfel aan de relatie met de referent, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder de sticker had kunnen plaatsen, gezien de omstandigheden van illegale inreis en verblijf van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2040 en AWB 20/3842
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 8 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Eiser/verzoeker (hierna: eiser) heeft op 12 februari 2020 een aanvraag tot afgifte van een EU-document ingediend als familielid van burger van de unie. Op 10 maart 2020 heeft verweerder in het paspoort van eiser een sticker geplaatst met daarop “Verblijfsmarktaantekening Algemeen” met de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid niet toegestaan’.
Eiser heeft tegen deze feitelijke handeling bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 1 mei 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [1988] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij wil in Nederland verblijven als familielid van unieburger [referent] (referent) en heeft daarom op 12 februari 2020 een EU-document aangevraagd. In afwachting van de beslissing op die aanvraag heeft verweerder de sticker in eisers paspoort geplaatst.
2. Verweerder heeft deze sticker geplaatst omdat hij van mening is dat op het moment van indienen van de aanvraag tot afgifte van een EU-document niet onomstotelijk kon worden vastgesteld dat een familierechtelijke relatie tussen eiser en referent aanwezig was en dat deugdelijk bewezen was dat sprake was van een duurzame relatie.
Heeft eiser procesbelang?
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 7 oktober 2020 de aanvraag van eiser tot afgifte van een EU-document heeft ingewilligd, op grond waarvan arbeid is toegestaan. Verder stelt de rechtbank vast dat de sticker geldig was tot 12 augustus 2020 en dat de geldigheidsduur inmiddels dus is verstreken.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de geldigheidsduur van de sticker is verstreken. Daarom kan hij met deze procedure niet meer bereiken dat hij de mogelijkheid krijgt om te werken. Eiser heeft volgens verweerder niet aangetoond dat hij schade heeft geleden doordat hij niet heeft kunnen werken.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij belang heeft hij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat hij schade heeft geleden doordat hij door de plaatsing van de sticker niet kon werken. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring van [A] van Magic Clean van 11 maart 2020 overgelegd. In die verklaring staat dat Magic Clean bereid is eiser in dienst te nemen als hij voor 25 maart 2020 een bewijs heeft dat hij legaal mag werken.
6. De rechtbank overweegt dat procesbelang kan zijn gelegen in schade als gevolg van de besluitvorming door verweerder. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade is geleden als gevolg van het bestreden besluit. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de verklaring van Magic Clean tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Mocht verweerder de sticker plaatsen?
7. Eiser voert aan dat verweerder de sticker niet had mogen plaatsen, omdat er geen reden was voor twijfel aan de relatie tussen eiser en referent. Bij de aanvraag zijn vele stukken overgelegd die de echtheid van de relatie aantonen. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan geen vragen gesteld en pas bij de beslissing op bezwaar zijn twijfels geuit over de echtheid van de relatie.
8. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat de twijfel aan de echtheid van de relatie voortkwam uit het feit dat eiser Nederland illegaal is ingereisd, dat hij illegaal heeft verbleven en dat er discrepanties waren in de relatieverklaring. Verder was voor verweerder van belang dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft en referent de Poolse nationaliteit.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de sticker heeft kunnen plaatsen. Eiser heeft niet aangetoond dat de aanvraag zo volledig was dat op basis daarvan al vaststond dat zonder meer sprake was van een duurzame relatie, op grond waarvan eiser recht had op een EU-document. Hoewel eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag foto’s en WhatsApp-conversaties heeft overgelegd, heeft verweerder gelet op de illegale inreis en het illegale verblijf van eiser aanleiding mogen zien om nader onderzoek te doen naar de relatie en dus de sticker kunnen plaatsen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
11. Gezien de beslissing op het beroep is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2021.
De griffier is verhinderd de
uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dat volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0590)