ECLI:NL:RBDHA:2021:11505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
20.9557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielopvangzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een asielaanvraag had ingediend, en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De eiser had op 28 december 2020 beroep ingesteld tegen de mededeling van het COA dat hij zijn opvang per 28 december 2020 moest verlaten. De rechtbank heeft het beroep behandeld zonder zitting, omdat zij van oordeel was dat zij onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank baseerde deze beslissing op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overwoog dat de brief van 2 december 2020, waarin het COA de beëindiging van de opvang aankondigde, geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De beëindiging van de opvang was het gevolg van een eerder afwijzend asielbesluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 9 september 2016, dat in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet langer rechtmatig in Nederland verbleef, waardoor de opvang van rechtswege was geëindigd.

De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Reijnierse en is op 8 januari 2021 bekendgemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9557

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser (v-nummer: [V-nummer] )

(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder

(gemachtigde: mr. N.J. Atakan).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij brief van 2 december 2020 meegedeeld dat hij de opvang per
28 december 2020 moet verlaten.
Hiertegen heeft eiser op 28 december 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 20/9607).
Verweerder heeft gereageerd op het beroep.
Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en doet vandaag uitspraak.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat zij kennelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank zal hierna toelichten waarom zij tot deze conclusie komt.
2. Eiser heeft een asiel aangevraagd op 4 november 2015. In het besluit van 9 september 2016 is deze aanvraag door de IND afgewezen. Eiser heeft hiertegen geprocedeerd, maar met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] is het afwijzende asielbesluit vast komen te staan. In het afwijzende asielbesluit heeft verweerder eiser aangezegd om Nederland te verlaten.
3. Eiser voert aan dat hij opvang moet krijgen. Hij heeft te kampen met ernstige psychische problemen en staat onder behandeling bij [geestelijke gezondheidszorg] waar hij trauma gerichte behandeling krijgt. Als eiser op straat komt te staan, is de kans heel groot dat er onomkeerbare gevolgen intreden.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de opvang van rechtswege is geëindigd, waardoor de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank [2] .
5. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 2 december 2020, waarin aan eiser is meegedeeld dat de opvang zal worden beëindigd, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De feitelijke beëindiging van de opvang volgt uit de meeromvattende beslissing van 9 september 2016, gelezen in samenhang met artikel 45, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. De opvang wordt dus beëindigd, omdat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De brief van verweerder van 2 december 2020 is er dus niet op gericht enig rechtsgevolg tot stand te brengen. Van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is dan ook geen sprake. Het is ook geen handeling van verweerder in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COA. De feitelijke beëindiging van de opvang strekt alleen tot uitvoering van het rechtsgevolg van het afwijzende asielbesluit van 9 september 2016. Dit brengt met zich dat de rechtbank niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de ABRvS van 18 mei 2005 en 22 maart 2018 [3] .
6. Omdat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb verklaart de rechtbank zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep.

Beslissing

De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 8 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u hiertegen in verzet. U moet hiervoor binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt een verzetschrift indienen. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Met zaaknummer 202004736/1/V1.
2.De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 10 december 2020 (AWB 20/8381).