ECLI:NL:RBDHA:2021:11506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
20.9607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter in asielopvangzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De eiser, een asielzoeker met een v-nummer, had een verzoek ingediend omdat hij per 28 december 2020 de opvang moest verlaten, zoals meegedeeld door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in een brief van 2 december 2020. De eiser had eerder beroep ingesteld tegen deze beslissing bij de rechtbank Midden-Nederland onder zaaknummer AWB 20/9557. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, maar verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek. Dit was gebaseerd op de overweging dat de mededeling van het COA geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank in de beroepsprocedure, waarin ook werd geoordeeld dat de rechtbank onbevoegd was. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof, en is op dezelfde dag bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9607

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser (v-nummer: [V-nummer] )

(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder

(gemachtigde: mr. N.J. Atakan).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker bij brief van 2 december 2020 meegedeeld dat hij de opvang per 28 december 2020 moet verlaten.
Hiertegen heeft verzoeker op 28 december 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank (AWB 20/9557). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft gereageerd op het verzoek.
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en doet vandaag uitspraak.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verzoeker heeft beroep ingesteld, omdat hij de opvang moet verlaten. De rechtbank heeft vandaag in de beroepsprocedure zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep [1] . De rechtbank is namelijk van oordeel dat de mededing van 2 december 2020 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De voorzieningenrechter verklaart zich om dezelfde reden onbevoegd om van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennis te nemen. Voor de motivering verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de rechtbank over het beroep.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 8 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.AWB 20/9557