Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen
[eiser 1] , eiser I, V-nummer: [V-nummer 1]
,V-nummer: [V-nummer 4]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, allen met de Syrische nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf met als doel familie en vrienden te bezoeken. De aanvraag werd op 30 september 2019 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 10 april 2020 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 18 mei 2021 behandeld via een Skypeverbinding, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. A.G. Kleijweg, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. R.P.G.H. Belluz.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eisers niet konden aantonen dat zij niet als een bedreiging voor de volksgezondheid konden worden beschouwd in het kader van de coronamaatregelen. De rechtbank stelde vast dat de minister bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op basis van de dwingende afwijzingsgrond van gevaar voor de volksgezondheid, zonder dat er een individuele beoordeling van de eisers nodig was. De rechtbank wees erop dat de situatie rondom de coronapandemie en de daarmee samenhangende reisbeperkingen een legitieme reden vormden voor de afwijzing van de aanvraag.
De rechtbank concludeerde dat de overige beroepsgronden van eisers, die gericht waren tegen de inhoudelijke afwijzing, geen bespreking meer behoefden, omdat de weigeringsgrond van gevaar voor de volksgezondheid op zichzelf al voldoende was om de afwijzing te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat de beslissing niet betekende dat eisers nooit meer in aanmerking zouden komen voor een visum, aangezien toekomstige aanvragen op hun eigen merites beoordeeld zouden worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.