Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen
[eiser] , eiser, V- nummer [V-nummer]
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder, de referente, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat de referente het wettelijke gezag over de eiser had en omdat niet voldaan werd aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 11 maart 2020 was afgewezen en dat het bezwaar op 30 september 2020 ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 20 juli 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de eiser zijn standpunten toegelicht, waaronder de stelling dat de referente wel degelijk het ouderlijk gezag had en dat de middelenvereisten niet te strikt mochten zijn.
De rechtbank oordeelde dat de verweerder alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen in de belangenafweging en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan het middelenvereiste en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de verweerder op voorhand redelijkerwijs kon concluderen dat de bezwaren van de eiser niet tot een ander besluit zouden leiden. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor proceskostenvergoeding.