ECLI:NL:RBDHA:2021:11555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/8171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij familie of gezinslid met belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Iraanse nationaliteit houder, had de aanvraag ingediend om bij zijn dochter in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van een belangenafweging volgens artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming voldoende feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging. Eiser was van mening dat de belangen van zijn dochter onvoldoende waren meegewogen en dat er objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Iran uit te oefenen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht rekening had gehouden met het feit dat eiser nooit eerder in Nederland heeft verbleven en dat zijn dochter en echtgenote pas recentelijk naar Nederland zijn verhuisd.

De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiser was uitgevallen, maar dat deze beslissing voldoende gemotiveerd was. Eiser's beroep op artikel 8 EVRM werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat de stellingen van eiser niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser I, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij ‘familie of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 20 juli 2021.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook referent was ter zitting aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1963 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij wil verblijf bij zijn dochter [dochter] .
2. Verweerder heeft in bezwaar de aanvraag afgewezen omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] in het nadeel van eiser uitvalt.
Wat zijn de regels?
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel laten uitvallen. De positie van zijn dochter is door verweerder onvoldoende bij die afweging betrokken. Verder stelt eiser dat er wel degelijk sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Iran uit te oefenen. De banden die zijn dochter in Nederland heeft opgebouwd en haar belang om op te groeien met beide ouders staan hieraan in de weg. Tot slot heeft verweerder ten onrechte het economische belang van de staat in het nadeel van eiser betrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Belangenafweging
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende kenbaar en deugdelijk gemotiveerd alle feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de in het kader van artikel 8 van het EVRM verrichte belangenafweging. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiser rekening kunnen houden met de omstandigheid dat eiser nooit eerder in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning. Voor wat betreft het gewicht dat aan het economisch belang van de Nederlandse staat toekomt, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat zijn echtgenote een eigen inkomen heeft. zijn. Ook is niet gebleken dat er een objectieve belemmeringen bestaat om het gezinsleven in Iran uit te oefenen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser nimmer hier te lande heeft verbleven en al zijn hele leven in Iran woont. De enkele omstandigheid dat eiser hier kinderen heeft wonen is onvoldoende om de banden met Nederland groter te achten. Verder verblijven zijn dochter en echtgenote pas sinds augustus 2018 in Nederland en hebben ook zij het grootste gedeelte van hun leven in Iran doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en deze belangen afdoende heeft meegewogen. [2] . De eerst in beroep overgelegde medische stukken die zien op de echtgenote van eiser maken voormelde belangenafweging niet anders. De stelling van eiser dat de belangen van zoon Mohammed niet in het bestreden besluit zijn meegewogen kan niet bij de beoordeling worden betrokken, omdat deze stelling pas ter zitting naar voren is gebracht, Het beroep van eiser op artikel 8 EVRM slaagt dan ook niet.
6. Voor zover eiser in beroep de standpunten uit zijn bezwaar heeft herhaald, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Verweerder heeft op deze standpunten immers in de besluitvorming gemotiveerd gereageerd en eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze motivering niet juist is, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.P. Deventer, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2021
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Vreemdelingencirculaire 2000
Volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000 neemt de IND in ieder geval aan dat sprake is van familie-of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:
- echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);
- partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;
- ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen; of
- minderjarige broers en zussen, die bloedverwant zijn en die in hetzelfde gezin hebben samengeleefd.
De IND neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:
- erkenner;
- biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);
- adoptiefouder(s);
- pleegouder(s);
- opvangouder(s);
- stiefouder(s);
- grootouder(s);
- oom/ tante;
- neef/nicht;
- minderjarige broer of zus met wie bloedverwantschap bestaat en met wie niet in hetzelfde gezin is samengeleefd;
- minderjarige broer of zus met wie geen bloedverwantschap bestaat; of
- meerderjarige broer of zus,
als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.

Voetnoten

1.Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.