ECLI:NL:RBDHA:2021:11560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.9556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het relaas van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt de Liberiaanse nationaliteit te hebben, heeft op 22 december 2019 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 10 juni 2021, omdat het relaas van eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 juli 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is gebruik gemaakt van een telefonische tolk. Eiser heeft verklaard dat hij samen met twee jongens is ontvoerd en dat hij tijdens een sanitaire stop één van zijn ontvoerders met een mes heeft gestoken, waarna hij is ontsnapt en naar Nederland is gevlucht. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er tegenstrijdigheden in zijn verhaal zitten, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn asielaanvraag.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het relaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft niet overtuigend kunnen aantonen dat zijn verklaringen consistent zijn en dat er geen tegenstrijdigheden zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9556

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

ProcesverloopBij besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting is gebruik gemaakt van een telefonische tolk, N. Kandeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Liberiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1996. Eiser heeft op 22 december 2019 een asielaanvraag ingediend (hierna: de aanvraag). Een eerdere aanvraag werd niet in behandeling genomen. Aan de aanvraag ligt ten grondslag dat eiser samen met twee jongens, [A] . en [B] , is ontvoerd, dat hij tijdens een sanitaire stop één van zijn ontvoerders met een mes stak waarna hij is ontsnapt en naar Nederland is gevlucht.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1. Identiteit, nationaliteit en herkomst; 2. Ontvoering.
3. Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht en het tweede element ongeloofwaardig. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw. [1]
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het relaas tegenstrijdigheden bevat en dat wisselend en bevreemdend is verklaard. Zo is onder meer verklaard dat eiser niets zag omdat hij geblinddoekt was, maar tevens heeft hij verklaard dat hij niets zag omdat hij een zak over zijn hoofd had. De verklaring dat eiser en de jongens op verschillende plaatsen uit de auto zijn gezet is tegenstrijdig met de verklaring dat de jongens in de auto bleven terwijl eiser naar de wc ging en ontsnapte. Verder is de verklaring dat eiser tijdens de ontvoering een dichtgebonden plastic zak zonder openingen over zijn hoofd had bevreemdend. Eiser wist niet hoe lang dit duurde. Niet valt in te zien hoe eiser dit kan hebben overleefd. Ook komt de verklaring dat eiser andere mensen trof toen hij door de ontvoerders werd afgezet, niet overeen met de verklaring dat hij bij een gebouw werd afgezet om naar de wc te gaan en dat hij daar alleen was met zijn ontvoerder.
4. Eiser voert aan dat verweerder het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet tegenstrijdig maar juist aanvullend verklaard over het geblinddoekt zijn. Ook heeft eiser niet tegenstrijdig verklaard over de plek waar de twee andere jongens uit de auto werden gezet. Eiser licht zijn verklaringen duidelijk toe. Ook de verklaringen van eiser over de plastic zak over zijn hoofd worden ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder blijft ten onrechte tegenwerpen dat eiser geen tijdsindicatie kan geven voor wat betreft de plastic zak over zijn hoofd, terwijl hij dit simpelweg niet kan.
5. Ten aanzien van de grond dat eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de reden waarom hij niets zag overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft tijdens het nader gehoor (pagina 3) verklaard: ‘Tijdens die verplaatsing hadden ze plastic over me heen gedaan. Ze brachten me naar een oud huis. We waren geblinddoekt zodat we niets konden zien’. Op de vraag of eiser zijn ontvoerders zag antwoordde hij (pagina 9 nader gehoor): ‘Nee, ik kon niets zien. Bovendien was het nacht. In Liberia is er geen verlichting. Dus in de nacht is het erg donker.’ De rechtbank acht de verklaring dat het bovendien nacht en dus donker was, niet in strijd met de eerdere verklaring dat eiser niets zag omdat hij geblinddoekt was/plastic over zich heen had. Gelet echter op hetgeen eiser overigens is tegengeworpen (onder 3 vermeld), heeft verweerder het relaas niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.J.P. Deventer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.