In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Soedanese nationaliteit, had op 14 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot. Tijdens de zitting op 23 augustus 2021 was er ook een tolk aanwezig, maar deze was geen registertolk, wat later als een zorgvuldigheidsgebrek werd aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat de inzet van een niet-registertolk onzorgvuldig was, omdat eiser had verzocht om een registertolk Arabisch Soedanees. De rechtbank stelde vast dat er tijdens het gehoor misverstanden waren ontstaan door het gebruik van een ongeschikte tolk. Eiser had eerder aangegeven het Zaghawa dialect te spreken, maar de tolk sprak een ander dialect, wat leidde tot communicatieproblemen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was genomen en dat eiser hierdoor mogelijk benadeeld was.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de juiste taal en het gebruik van een registertolk indien beschikbaar. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.