ECLI:NL:RBDHA:2021:11563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en zorgvuldigheidsgebrek door verkeerd gebruikte tolk in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Soedanese nationaliteit, had op 14 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot. Tijdens de zitting op 23 augustus 2021 was er ook een tolk aanwezig, maar deze was geen registertolk, wat later als een zorgvuldigheidsgebrek werd aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de inzet van een niet-registertolk onzorgvuldig was, omdat eiser had verzocht om een registertolk Arabisch Soedanees. De rechtbank stelde vast dat er tijdens het gehoor misverstanden waren ontstaan door het gebruik van een ongeschikte tolk. Eiser had eerder aangegeven het Zaghawa dialect te spreken, maar de tolk sprak een ander dialect, wat leidde tot communicatieproblemen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was genomen en dat eiser hierdoor mogelijk benadeeld was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de juiste taal en het gebruik van een registertolk indien beschikbaar. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 27 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. F. Boone. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig W. Fadl, tolk in de Arabisch Soedanese taal.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Soedanese nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1999. Eiser heeft op 14 februari 2021 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan de aanvraag ligt ten grondslag dat eiser in het land van herkomst problemen heeft ondervonden met de militie de [militie]. Eiser stelt dat hij in 2018 in het kamp van ontheemden woonde in het land van herkomst. Toen hij met anderen op weg was naar zijn werk is hij mishandeld en vastgehouden door de [militie] en zijn hun ezels gestolen. Tegen eiser is gezegd dat als hij na terugkeer op het kamp iets over dit incident zou vertellen, hij zou worden vermoord. Na zijn vrijlating is hij bij zijn oom ondergedoken voordat hij Soedan verliet.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1. Identiteit, nationaliteit en herkomst; 2. Problemen met de [militie].
3. Verweerder acht het eerste element geloofwaardig en het tweede element ongeloofwaardig. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, Vw. [1]
4. Op wat eiser in beroep heeft aangevoerd, wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
5. Eiser heeft aangevoerd dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een registertolk en dat dit onzorgvuldig is. Eiser heeft gevraagd om een tolk Arabisch Soedanees. Daarin zijn registertolken beschikbaar, ook op de dag van het nader gehoor. Darfuri is niet de (bron)taal die eiser spreekt. Er was dan ook sprake van diverse misverstanden tijdens het nader gehoor, die in het voornemen zijn benoemd. Het is onzorgvuldig dat verweerder er tijdens het nader gehoor achter kwam dat niet de juiste tolk is ingezet. Dit kan ook geen reden zijn om geen gebruik van een registertolk te maken.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In het rapport van nader gehoor is vermeld dat het gehoor is afgenomen in de taal Arabisch (Soedanees) en dat gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. Op pagina 1 van dit rapport is vermeld dat er geen registertolken in het Zaghawa beschikbaar zijn. Op pagina 17 van het rapport is vermeld dat eiser desgevraagd meldt dat hij naast Zaghawa ook Arabisch spreekt, en dat hij met de tolk Arabisch Darfuri-dialect spreekt. De tolk heeft desgevraagd verklaard geen Zaghawa te spreken en tijdens dit gehoor met eiser in het Arabisch Soedanees, met Darfuri dialect, te spreken. Op pagina 18 van dit rapport is vermeld dat er gebruik is gemaakt van een niet-registertolk omdat er geen registertolken zijn die het Darfuri dialect spreken. Dat laatste is in het bestreden besluit herhaald: er is gebruik gemaakt van een niet-registertolk, die de taal Arabisch Soedanees met Darfuri dialect sprak, in welk dialect geen registertolken beschikbaar zijn. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard het Darfuri-dialect niet te spreken.
7. Op grond van artikel van 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat artikel 28, derde lid, van de Wbtv voor de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in dat lid vermelde redenen moet zijn.
8. In dit geval is tijdens het nader gehoor gebleken dat een tolk Arabisch Soedanees met het Darfuri dialect is ingezet, terwijl verweerder in de veronderstelling was een tolk Zaghawa te hebben ingezet. Verweerder heeft niet onderbouwd (nadien) te hebben onderzocht of dit passend was in dit geval. Eiser heeft meermaals verklaard, ook tijdens eerdere gehoren, het Zaghawa dialect te spreken. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat eiser het Darfuri dialect beheerst of zou moeten beheersen. In het gehoor van 19 februari 2021 is vermeld dat eiser heeft aangegeven dat hij Zaghawa spreekt en een klein beetje Arabisch. Omdat eiser toen de tolk niet kon verstaan en aangaf dat zijn Arabisch niet zo goed was, is tijdens dat gehoor een andere (telefonische) tolk geregeld. Ook uit het verslag van proces-verbaal van de politie van 23 januari 2019 blijkt dat eiser desgevraagd heeft verklaard het liefst Zaghawa te spreken en geen andere talen te spreken. In het verslag van 25 januari 2019 is vermeld dat eiser Zaghawa spreekt en een beetje Arabisch. Gelet op het voorgaande en nu het nader gehoor een belangrijk gehoor is aangezien hierin over het asielrelaas wordt verklaard, had verweerder niet kunnen volstaan met de enkele constatering dat weliswaar een tolk met een ander dialect (Darfuri) dan het beoogde dialect (Zaghawa) is ingezet, maar dat deze tolk heeft verklaard dat er geen sprake was van communicatieproblemen. Dat laatste valt immers niet te controleren. Dat betekent dat er een zorgvuldigheidsgebrek aan het bestreden besluit kleeft. Dit valt niet met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, omdat niet gezegd kan worden dat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Dat betekent dat aan bespreking van wat eiser verder tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd niet wordt toegekomen. Verweerder dient opnieuw op de aanvraag te beslissen, nadat eiser is gehoord in de juiste, door hem opgegeven, taal, met gebruikmaking van een registertolk indien die bestaat en beschikbaar is, dan wel indien dat niet zo is, met vermelding in het bestreden besluit dat en waarom geen registertolk beschikbaar is.
9. Verweerder wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.P. Deventer, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.