ECLI:NL:RBDHA:2021:11565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van niet-ontvankelijkheid en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat relevante elementen ontbraken. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, en voerde aan dat de nieuwe aanvraag ten onrechte als niet-ontvankelijk was afgedaan zonder een inhoudelijke beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde videobeelden en medische documenten niet relevant waren voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet gehouden was om ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM bij een opvolgende aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 19 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.12023, plaatsgevonden op 23 augustus 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1991. Eiser heeft op 11 december 2020 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan die aanvraag ten grondslag gelegd dat hij onderdeel uit maakte van een geheime organisatie, de [organisatie] . Nadat hij erachter kwam dat dit een criminele organisatie was, is hij bij een poging om te vluchten vastgehouden en mishandeld. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 13 mei 2021 afgewezen. Bij uitspraak van 3 juni 2021 heeft deze rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden te laat zijn ingediend. Op 11 juni 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag (hierna: de aanvraag) ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw [1] omdat elementen of bevindingen welke relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag ontbreken.
3. Eiser is het niet eens met het besluit en voert daartegen aan dat de aanvraag ten onrechte is afgedaan als niet-ontvankelijk. Er heeft nog geen inhoudelijk rechterlijk oordeel plaatsgevonden. Verweerder kon niet volstaan met alleen bezien of er nieuwe elementen en bevindingen zijn. Verweerder had opnieuw een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moeten uitvoeren. Ook heeft verweerder bij de nieuwe aanvraag ten onrechte niet aan artikel 8 van het EVRM [2] getoetst en niet gemotiveerd waarom verweerder daarvan heeft afgezien. Er is nieuw digitaal materiaal overgelegd, waarmee eiser zijn vluchtrelaas heeft willen inkleuren. Verder hadden de littekens bij eiser reden moeten zijn om nader medisch onderzoek te doen. Verwezen wordt naar de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch (NL19.20920). Verder is de hoorplicht geschonden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde videobeelden weliswaar nieuw zijn, maar niet rechtens relevant, omdat eiser zelf niet op deze beelden te zien is. Verder heeft eiser in deze procedure een handgeschreven verwijzing door de huisarts naar een GGZ-instelling in Beilen voor EMDR behandeling vanwege een vermoeden van PTSS overgelegd. Ter zitting is de ontvangstbevestiging van die kliniek overgelegd. Eiser stelt dat deze informatie in combinatie met de in de eerdere procedure overgelegde foto’s van littekens een nieuw element of bevinding vormen. Die grond slaagt niet. In de eerste procedure is voor wat betreft de foto’s geoordeeld dat niet aannemelijk is dat het letsel dat daarop te zien is, zonder meer het gevolg is van de gestelde mishandeling door de [organisatie] organisatie. Dat oordeel staat in rechte vast. De enkele verwijzing naar een GGZ-instelling maakt, hoewel nieuw, niet dat sprake is van een rechtens relevant element of bevinding. Deze stukken geven nog geen uitsluitsel over het ontstaan van het letsel dat op de eerder overgelegde foto’s te zien is.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat hij niet gehouden is om bij een opvolgende aanvraag ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Dit volgt uit artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb. [3] De stukken waarmee eiser het familieleven tussen hem en zijn echtgenoot en stiefzoon heeft willen onderbouwen heeft verweerder dan ook buiten beschouwing kunnen laten.
6. Verder leidt de verwijzing van eiser de uitspraak [4] van 7 juli 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, met daarin de verwijzing naar het arrest LH [5] , niet tot een ander oordeel. Volgens eiser volgt hieruit dat alle documenten kenbaar in de besluitvorming moeten worden betrokken en dat indien de authenticiteit van nieuwe documenten niet kan worden vastgesteld, een aanvraag niet zonder meer niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Die laatste situatie is hier echter niet aan de orde, nu de authenticiteit niet in geschil is. Verder heeft verweerder zich met een afdoende motivering op het standpunt gesteld dat de nieuwe documenten niet rechtens relevant zijn en geen nieuwe elementen of bevindingen opleveren. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat geen sprake is van nieuwe stukken die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding was medisch onderzoek te verrichten in de onderhavige procedure.
7. Er is tenslotte ook niet gebleken van bijzondere op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar [6] , waarin noodzaak is gelegen om de nationale procedureregels niet tegen te werpen. Eiser heeft het beroep op dat arrest ook niet toegelicht.
8. Uit artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat van horen kan worden afgezien als aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met wat in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Die situatie doet zich hier voor. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond mogen achten. Het beroep op de hoorplicht faalt.
9. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.J.P. Deventer, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
4.Uitspraak van 7 juli 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch (ECLI:NL:RBDHA:2021:6993)
5.Arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, arrest LH( ECLI:EU:C:2021:478)
6.Uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, Bahaddar t. Nederland (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494)