ECLI:NL:RBDHA:2021:11587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijk ongegrondheid en beoordeling van relevante elementen voor vluchtelingschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Egyptische nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Egypte gediscrimineerd werd vanwege zijn uiterlijk en ziektes, en dat hij hierdoor behoort tot een sociale groep. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser niet op de juiste wijze zijn beoordeeld door verweerder. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiser, die zijn ervaringen van discriminatie en uitsluiting beschrijven, relevant zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Verweerder had deze verklaringen moeten toetsen op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid, maar heeft dit nagelaten. Hierdoor is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante verklaringen van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 748,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12285

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Hanna),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

ProcesverloopBij besluit van 23 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij dit besluit is ook bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen
.Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielaanvraag
1. Eiser is van Egyptische nationaliteit en is geboren op [datum] 1993. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zijn land van herkomst heeft verlaten omdat hij geen medische zorg kon betalen voor zijn ziektes. Ook heeft eiser verklaard dat hij vanwege zijn uiterlijk en ziektes gediscrimineerd en gepest werd.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat eiser bij de indiening van zijn aanvraag en tijdens de gehoren alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet van belang zijn voor de vraag of eiser in aanmerking komt voor verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Volgens verweerder kan hetgeen eiser verklaard heeft niet worden aangemerkt als een relevant element omdat eisers verklaringen geen raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag of met artikel 3 van het EVRM. Daarom komt verweerder niet toe aan de beoordeling van de geloofwaardigheid of de zwaarwegendheid.
Relevant element?
3. Eiser voert aan dat hij behoort tot een sociale groep van mensen met een ziekte of lichamelijke afwijking. Vanwege zijn uiterlijk en medische klachten in zijn land van herkomst werd hij zodanig uitgelachen, uitgescholden, beledigd en gediscrimineerd, dat hij daar geen menswaardig bestaan heeft kunnen opbouwen. Hij werd niet gezien als mens maar als beest. Hij kon geen baan behouden omdat hij telkens door zijn uiterlijk werd weggepest of ontslagen door zijn klanten of werkgevers. Als gevolg hiervan is het voor eiser onmogelijk om te participeren in de Egyptische samenleving, heeft hij geen inkomen of verzekering en leeft hij in Egypte ver onder de armoedegrens.
3.1.
De rechtbank begrijp het betoog van eiser als dat zijn verklaringen inhoudelijk getoetst moeten worden op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid omdat hij door zijn uiterlijk en ziekte behoort tot een sociale groep. [1]
3.2.
In paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. Verder staat in Werkinstructie 2014/10 dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat of die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM. Daarbij is van belang om de kern van het asielverzoek te identificeren, welke bestaat uit de feiten, omstandigheden en/of gebeurtenissen die in verband staan met de definitie van vluchtelingschap dan wel vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
3.3.
Het betoog van eiser slaagt. In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij zijn land van herkomst heeft verlaten, omdat hij gediscrimineerd werd vanwege zijn uiterlijk en ziekte. [2] In de zienswijze heeft eiser aangevoerd dat hij door zijn uiterlijk en ziekte behoort tot een sociale groep. Eiser heeft daarmee aangegeven hoe zijn verklaringen moeten worden gerelateerd aan een vervolgingsgrond uit het Vluchtelingenverdrag. Door enkel te stellen dat eiser met zijn littekens en omdat hij mager is niet behoort tot een sociale groep, miskent verweerder de kern van eisers asielverzoek. Verweerder heeft eisers verklaringen ten onrechte niet aangemerkt als relevant element. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om deze verklaringen te beoordelen op geloofwaardigheid en - indien het element geloofwaardig wordt geacht - op zwaarwegendheid. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
Conclusie
4. Verweerder heeft de asielaanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder het besluit van een nieuwe motivering moet voorzien door middel van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Proceskosten
5. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.H.M. Aben, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb. 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76) en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU; PB 2011 L 337).
2.Pagina 6 van het nader gehoor van 19 juli 2021.