ECLI:NL:RBDHA:2021:11604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.9550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een minderjarige Marokkaanse vreemdeling en de kwalificatie van Marokko als veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de asielrelaas van de eiser geloofwaardig was, maar dat Marokko als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten had kunnen inroepen voordat hij Nederland verliet. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in strijd handelde met artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000 door de asielaanvraag af te wijzen zonder een terugkeerbesluit op te leggen. Dit artikel bepaalt dat de afwijzing van een asielaanvraag van rechtswege geldt als een terugkeerbesluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K.J. Diender).

ProcesverloopBij besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In het bestreden besluit is vermeld dat dit niet als terugkeerbesluit geldt.Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.9551, op 28 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Janse als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 2004. Aan zijn asielaanvraag van 18 mei 2021 heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. In Marokko heeft eiser meerdere keren problemen ondervonden. Toen zijn ouders nog samenwoonden, is eiser meermaals door zijn vader mishandeld. Deze mishandelingen begonnen al op jonge leeftijd. Nadat zijn ouders zijn gescheiden, is eiser met zijn moeder naar Meknès verhuisd. Daar begon men over eiser te roddelen omdat eiser bekend stond als zoon van een vrouw die had gezondigd. Eisers moeder ging tijdens het huwelijk met eisers vader namelijk vreemd. Eiser kon daar niet tegen en is daarom uit huis vertrokken. Eiser kwam op straat terecht en heeft in de drie jaar die hij op straat leefde veel problemen gehad. Eiser is daar meerdere keren mishandeld, is bestolen en is het slachtoffer geworden van poging tot verkrachting. De reden waarom eiser Marokko heeft verlaten is gelegen in de problemen die hij thuis en op straat heeft ondervonden. Bij terugkeer naar Marokko zal hij terechtkomen in de situatie waar van uit hij is vertrokken, zo verklaart eiser.
Bestreden besluitvorming
2. Eisers asielrelaas bevat volgens verweerder de relevante elementen 1) identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) problemen met zijn vader en moeder, 3) problemen op straat in Marokko, en 4) poging tot verkrachting. Verweerder heeft eisers verklaringen hierover geloofwaardig geacht.
Omdat Marokko wordt beschouwd als een veilig land van herkomst [1] neemt verweerder in zijn algemeenheid aan dat vreemdelingen uit Marokko daar niet te vrezen hebben voor problemen die verlening van internationale bescherming rechtvaardigen. Eiser heeft volgens verweerder niet het tegendeel aannemelijk gemaakt. Eiser behoort niet tot één van de categorieën waarvoor een uitzondering geldt of waaraan verhoogde aandacht moet worden besteed. Hierbij merkt verweerder op dat de bronnen die eiser in de zienswijze heeft aangehaald, dateren van vóór de herbeoordeling van 6 mei 2021 en bij die herbeoordeling zijn meegenomen. Die bronnen hebben geen aanleiding gevormd alleenstaande minderjarigen aan te wijzen als uitzonderingscategorie.
Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er, in afwijking van de algehele situatie in Marokko, aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en Marokko daarom in eisers geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Nu eiser zich met betrekking tot de door hem in Marokko ondervonden problemen niet tot de (hogere) autoriteiten of geëigende instanties heeft gewend voor bescherming, heeft eiser vóór zijn vertrek uit Marokko niet de inspanningen geleverd die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden. Niet is gebleken dat de daartoe bevoegde instanties in Marokko, in het geval zich daar problemen voordoen, eiser niet kunnen of willen helpen of beschermen, of dat eiser niet de mogelijkheid heeft (gehad) zich bij die instanties te beklagen. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat wat uit algemene bronnen blijkt over het beschikbaar zijn van passende hulp in Marokko, op hem persoonlijk van toepassing is.
Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder wijst de aanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Hoewel het bestreden besluit tot gevolg heeft dat eiser met ingang van de dag waarop de beroepstermijn verstrijkt niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, geldt het bestreden besluit volgens verweerder niet als terugkeerbesluit omdat eerst onderzocht moet worden of voor eiser adequate opvang aanwezig is buiten Nederland. Daarom heeft eiser op dit moment geen terugkeerverplichting en wordt hij voorlopig niet uitgezet.
Marokko als veilig land van herkomst voor eiser
3. Eiser is het niet eens met verweerders standpunt dat Marokko voor hem als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser betoogt dat wat hem in Marokko is overkomen, en door verweerder geloofwaardig wordt geacht, is te kwalificeren als ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hij wijst erop dat in de herbeoordeling van Marokko als veilig land van herkomst, geen bijzondere aandacht aan de situatie van minderjarigen is besteed. Daarom kan verweerder naar de mening van eiser niet volstaan met een enkele verwijzing naar de brief van verweerder van 6 mei 2021. Ondanks dat Marokko ten tijde van zijn vlucht uit Marokko al was aangewezen als veilig land van herkomst, konden in die periode de geloofwaardig geachte feiten plaatsvinden en is eiser slachtoffer geworden van een onmenselijke behandeling. Dat Marokko geldt als veilig land van herkomst, leidt volgens eiser in zijn geval dan ook niet tot de conclusie dat bescherming mogelijk is en deze hem geboden zal worden.
Eiser betwist dat hij vóór zijn vlucht uit Marokko bij de Marokkaanse autoriteiten om bescherming kon vragen. Als dat wel had gekund, had vragen om bescherming volgens eiser tot niets geleid en zal dit ook in de toekomst tot niets leiden. In dit verband verwijst eiser in beroep naar het landenrapport van US Department of State inzake Marokko ‘2020 Country Reports on Human Rights Practices: Morocco’ van maart 2021 en de update van april 2021 van het rapport ‘Corporal Punishment of Children in Morocco’ van The Global Initiative to End Corporal Punishment of All Children (naar de rechtbank begrijpt, inmiddels bekend onder de naam Global Partnership to End Violence Against Children). Hieruit volgt volgens eiser dat in de situatie waarin hij zich bevond en zich bij terugkeer zal gaan bevinden, geen echte bescherming wordt geboden, wat volgens eiser door verweerder in het bestreden besluit wordt miskent.
3.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de door eiser aangebrachte stukken heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien Marokko voor minderjarigen niet als veilig land van herkomst aan te merken. Hoewel uit de door eiser aangehaalde passages uit de informatiebronnen waarnaar hij heeft verwezen volgt dat kindermishandeling in Marokko veel voorkomt en dat vervolging voor kindermishandeling zeer zeldzaam is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat niet is gebleken dat Marokko voor eiser niet als veilig land van herkomst heeft te gelden. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser voor de problemen die hij thuis heeft ervaren, niet de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten dan wel andere instanties heeft ingeroepen, maar Marokko, zonder zich te (laten) informeren over beschermingsmogelijkheden, heeft verlaten. Verweerder verwacht niet ten onrechte van eiser dat hij eerst probeert de bescherming van zijn land van herkomst in te roepen, voordat hij zijn land van herkomst verlaat en elders bescherming inroept.
Uit de door eiser aangehaalde passages uit de informatiebronnen waarop hij heeft gewezen, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser voor de bedoelde problemen niet de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten of geëigende instanties kon of kan inroepen dan wel dat deze in dat geval niet konden of kunnen helpen of daar onwelwillend tegenover staan. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat eiser zich in Marokko reeds aan de mishandelingen door zijn vader heeft onttrokken door met zijn moeder naar Meknès te verhuizen en dat gesteld noch gebleken is dat hij zich bij terugkeer niet aan een herhaling van deze mishandelingen zou kunnen onttrekken door zich niet bij zijn vader te vestigen. Ten aanzien van de aangifte die eiser heeft gedaan van de poging tot verkrachting in de periode dat hij op straat leefde, neemt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte in aanmerking dat eiser in staat is gesteld aangifte te doen bij de politie, dat zijn aangifte in behandeling is genomen, en dat eiser – toen hij niets meer hoorde over deze aangifte – geen navraag heeft gedaan naar de status daarvan. Dat heeft verweerder, ook van eiser als minderjarige die naar de politie is gestapt om aangifte te doen, wel van eiser mogen verwachten alvorens hij besluit Marokko, mede vanwege de problemen die hij op straat heeft ondervonden, te verlaten. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser niet op basis van zijn asielrelaas in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
Het afwijzen van de asielaanvraag, zonder daarbij een terugkeerbesluit op te leggen
4. Eiser betoogt verder dat verweerder, door zijn asielaanvraag af te wijzen, maar (voorlopig) geen terugkeerbesluit aan hem op te leggen, niet voldoet aan het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 in de zaak TQ tegen Nederland. [2] Hierbij verwijst eiser ook naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 februari 2021 [3] , 15 maart 2021 [4] en 14 juni 2021 [5] . Hoewel het Hof van Justitie in het arrest TQ tegen Nederland niet expliciet overweegt dat een verblijfsrecht moet worden toegekend als er geen adequate opvang aanwezig is, volgt uit dit arrest volgens eiser dat onzekerheid over het verblijfsrecht in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen moet worden voorkomen. Een situatie waarin het voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling onduidelijk is wat zijn wettelijke status is en wat zijn toekomst zal zijn, is niet in het belang van het kind, zo volgt volgens eiser ook uit het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie.
4.1
Het Hof van Justitie heeft in het arrest TQ, naar aanleiding van prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder meer het volgende overwogen:
71 Indien de betrokken lidstaat besluit dat een niet-begeleide minderjarige geen verblijfsrecht moet worden toegekend op grond van artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/115, verblijft die minderjarige illegaal in die lidstaat.
72 In die situatie bepaalt artikel 6, lid 1, van deze richtlijn dat de lidstaten verplicht zijn om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft (arrest van 23 april 2015, Zaizoune, C38/14, EU:C:2015:260, punt 31).
73 Zoals in punt 41 van het onderhavige arrest is uiteengezet, moeten de bevoegde nationale autoriteiten, zodra is vastgesteld dat het verblijf illegaal is, immers krachtens dat artikel, onverminderd de uitzonderingen waarin de leden 2 tot en met 5 van hetzelfde artikel voorzien, een terugkeerbesluit uitvaardigen (arrest van 23 april 2015, Zaizoune, C38/14, EU:C:2015:260, punt 32).
74 Zoals in punt 60 van het onderhavige arrest is uiteengezet, dient de betrokken lidstaat zich er voorafgaand aan de vaststelling van een dergelijk besluit jegens een niet-begeleide minderjarige van te overtuigen dat er voor die minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer.
4.2.
De wetgever heeft er bij de implementatie van de Terugkeerrichtlijn voor gekozen om de verplichting om op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn een terugkeerbesluit uit te vaardigen in het geval van asielzoekers vorm te geven in een meeromvattende beschikking. [6] Dit is geïmplementeerd in artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000. Dit artikel luidt, voor zover relevant, als volgt:
“De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, of voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 33, wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:
a. de vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland verblijft tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van toepassing is;
(…).”
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder door de asielaanvraag af te wijzen maar geen terugkeerbesluit op te leggen, in strijd handelt met artikel 45 van de Vw 2000. Op grond van dit artikel geldt het besluit tot afwijzing van een asielaanvraag namelijk van rechtswege als terugkeerbesluit. Artikel 45 is dwingend geformuleerd en de enige uitzondering die het artikel bevat (negende lid) is in de situatie van eiser niet van toepassing. De Nederlandse wet biedt verweerder geen mogelijkheid om hiervan af te wijken.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag van rechtswege óók geldt als terugkeerbesluit en eiser dus een verplichting heeft terug te keren naar Marokko. Omdat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser pas terug kan naar Marokko na nader onderzoek naar adequate opvang voor eiser in Marokko, betekent dit dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Uit het arrest TQ volgt ook dat er geen terugkeerverplichting mag worden opgelegd zonder dat de autoriteiten zich er van hebben overtuigd dat adequate opvang aanwezig is. In het Nederlandse stelsel betekent dit dus dat dit onderzoek in het kader van de asielprocedure moet plaatsvinden en moet zijn afgerond voordat de asielaanvraag wordt afgewezen, omdat dat besluit tegelijk een terugkeerbesluit inhoudt. Omdat dat niet is gebeurd, is het bestreden besluit dus onzorgvuldig voorbereid.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Het benodigde herstel leent zich daar niet voor. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst naar de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst in de brief van de staatssecretaris aan de Tweede kamer van 9 februari 2016 (Kamerstukken II 2015-2016, 19 637, nr. 2123) en de herbeoordelingen van 11 juni 2018 (Kamerstukken II 2017-2018, 19 637, nr. 2392), 30 september 2020 (Kamerstukken II 2019-2020, 19 637, nr. 2664) en 6 mei 2021 (Kamerstukken II 2020-2021, 19 637, nr. 2726) die hebben geleid tot de conclusie de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst voort te zetten.
2.ECLI:EU:C:2021:9.
5.Zaaknummer NL21.3977 (niet gepubliceerd).
6.Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2009-2010, 32420 nr. 3.