ECLI:NL:RBDHA:2021:11621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidievaststelling op grond van de NOW-1 en de ongegrondverklaring van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Tree of Beauty, eiseres, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. De zaak betreft de subsidievaststelling op grond van de NOW-1, waarbij eiseres in beroep geen gronden heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de bezwaargronden van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 17 december 2020, waarin verweerder de definitieve tegemoetkoming op € 1.670,- had vastgesteld en een te veel betaald voorschot van € 5.340,- terugvorderde. In het bestreden besluit van 25 februari 2021 verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond. De rechtbank concludeert dat eiseres in beroep niet heeft aangegeven waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit, en ziet geen aanleiding om het besluit van verweerder niet in stand te laten. Het beroep wordt ongegrond verklaard en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

Tree of Beauty, te Pijnacker, eiseres

en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 17 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de definitieve tegemoetkoming van eiseres op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) vastgesteld op € 1.670,- en het volgens verweerder te veel betaalde voorschot ten bedrage van € 5.340,- van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek op 12 oktober 2021 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 10 april 2020 heeft eiseres een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 aangevraagd in verband met een verwacht omzetverlies van 73% vanaf 1 april 2020. In het besluit van 15 april 2020 heeft verweerder een tegemoetkoming van € 6.677,- aan eiseres toegekend, waarvan € 5.340,- als voorschot is uitbetaald. Voornoemde bedragen zijn berekend op basis van het verwachte omzetverlies over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020.
1.2.
Op 13 oktober 2020 heeft eiseres de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 aangevraagd. Op het aanvraagformulier staat aangegeven dat eiseres over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 een omzetverlies van 34% heeft geleden. In het primaire besluit heeft verweerder de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 1.670,- en het volgens verweerder te veel betaalde voorschot ten bedrage van € 5.340,- van eiseres teruggevorderd.
1.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft in bezwaar een verklaring gegeven voor het feit dat de loonsom in januari 2020 hoger was dan de daadwerkelijke loonsom over maart tot en met mei 2020. Ten eerste zijn in december 2019 extra uren gewerkt, die in januari tot en met maart 2020 zijn uitbetaald. Verder heeft een werkneemster van eiseres van januari tot en met april 2020 een waarnemingstoeslag ontvangen wegens zwangerschapsverlof van de eigenares. Daarnaast heeft deze werkneemster een arbeidsovereenkomst met een minimum en maximum aantal uren, waarbij zij in januari 2020 gemiddeld drie dagen per week werkte en in april en mei 2020 gemiddeld twee dagen per week. Tot slot was de loonsom in maart 2020 lager in verband met ziekte van een werknemer van eiseres, waarbij slechts 70% van het salaris is uitbetaald. Eiseres stelt dat zij als gevolg hiervan met de definitieve tegemoetkoming wordt benadeeld, terwijl zij haar werknemers in dienst heeft gehouden conform het doel van de NOW.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het de bedoeling van de NOW-regeling is dat de loonsom zoveel mogelijk gelijk blijft in de periode waarover de werkgever de tegemoetkoming ontvangt. Als de loonsom toch lager is geworden, dan heeft dit gevolgen voor de definitieve tegemoetkoming. Volgens verweerder maakt het daarbij niet uit wat de reden van de lagere loonsom is. De uitbetalingen van de extra gewerkte uren en de waarnemingstoeslag zijn bij de loonaangifte niet aangegeven als ‘extra beloning’. Dit betekent dat verweerder deze betalingen niet achteraf kan corrigeren. In het geval van eiseres is de loonsom over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 lager uitgevallen dan de loonsom over januari 2020, op basis waarvan het voorschot is verleend. Dat betekent dat de tegemoetkoming wordt verlaagd met het verschil tussen deze bedragen.
3. Eiseres heeft digitaal beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Onder het kopje ‘Uw argumenten’ in het digitale formulier heeft eiseres ‘Niet van toepassing’ ingevuld. Bij het beroepschrift heeft eiseres een aantal bijlagen gevoegd, waaronder het bezwaarschrift, de loonstaat, overeenkomsten, loonstroken, een besluit tot toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg en een kopie van het primaire en het bestreden besluit.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres, na hiervoor de gelegenheid te hebben gekregen, in beroep geen gronden heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de door eiseres ingebrachte bezwaargronden. De rechtbank ziet in hetgeen in bezwaar is aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. In beroep heeft eiseres niet aangegeven waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.