ECLI:NL:RBDHA:2021:11626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 21/6065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning van een koffiehuis wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een koffiehuis dat zijn exploitatievergunning was ingetrokken door de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 28 januari 2021 besloten het koffiehuis voor drie maanden te sluiten en de vergunning in te trekken, na meldingen van drugshandel. Verzoeker, de eigenaar van het koffiehuis, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 oktober 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker verantwoordelijk is voor zijn personeel en de activiteiten in het koffiehuis. Er waren meerdere aanwijzingen van drugshandel, waaronder observaties van verdachte transacties en de vondst van drugs tijdens een doorzoeking. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning had kunnen intrekken, gezien de ernst van de situatie en het verlies van vertrouwen in verzoeker om het koffiehuis veilig te exploiteren. Verzoeker had aangevoerd dat hij geen drugs verhandelde en dat zijn koffiehuis in tien jaar geen overlast had veroorzaakt, maar de voorzieningenrechter vond deze argumenten niet voldoende om van de intrekking af te zien.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het beroep geen redelijke kans van slagen had. De beslissing van de burgemeester werd in stand gehouden, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/6065
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , uit [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.M. Lintz),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R. den Ouden).

Procesverloop

In het besluit van 28 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de horeca-inrichting gesloten voor de duur van 3 maanden, met ingang van 29 januari 2021 om 15:00 uur, en de aan verzoeker verleende exploitatievergunning ingetrokken.
In het besluit van 31 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Ten tijde van de zitting waren de gronden in beroep nog niet ingediend. De voorzieningenrechter kan dan ook alleen op het verzoekschrift beslissen en niet op het beroep.
Waar gaat de zaak over?
2. De politie heeft op 3 februari 2021 een bestuurlijke rapportage over handel in verdovende middelen aan verweerder verzonden. Volgens informatie die is verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de politie Den Haag op 10 november 2020,
27 november 2020 en 14 januari 2021 zou er in het koffiehuis van verzoeker hasj worden verkocht. Uit het BVH systeem van de politie blijken ook een aantal registraties met betrekking tot het koffiehuis en vermoedelijke handel in softdrugs. Vervolgens is een opsporingsonderzoek gestart. Uit observaties in het kader van dit onderzoek blijkt dat een woning gelegen tegenover het koffiehuis (hierna: de woning) is betrokken bij de handel. Naar aanleiding van deze feiten heeft de politie op 12 januari 2021 het koffiehuis, de woning en een auto doorzocht. In het koffiehuis zijn plakken en losse brokken hasj (totaal 17,9 gram), resten cannabis en een grammenweegschaal gevonden. In de woning zijn 12 plakken hasj (totaal 66,7 gram) en een geldbedrag van € 32.360,- gevonden.
3. Op 12 januari 2021 is het koffiehuis voor vervolgens voor twee weken gesloten. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen en met het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd. Verzoeker is het daar niet mee eens.
Wat vinden verzoeker en verweerder?
4. Volgens verzoeker is onduidelijk op grond van welk bewijs verweerder het besluit heeft genomen. Verzoeker heeft er altijd op toegezien dat zijn gasten zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. Hij stelt geen softdrugs te hebben verhandeld en zijn koffiehuis heeft in de afgelopen tien jaar geen overlast veroorzaakt. Daarnaast is de situatie, gelet op de coronacrisis, financieel gezien extra lastig en vanwege de ingetrokken exploitatievergunning heeft hij geen recht op de steunmaatregelen. Verzoeker is ook voornemens zijn beleid rondom drugs aan te scherpen, door middel van preventieve controles.
5. Verweerder voert aan dat verzoeker verantwoordelijk is voor het koffiehuis en zijn personeel. Gelet op de locaties van de aangetroffen drugs, de indicaties voor drugshandel, de relatie tussen het koffiehuis en de woning waar een aanzienlijke hoeveelheid drugs is aangetroffen en de anonieme meldingen die overeenkomen met wat is aangetroffen, is het volgens verweerder voldoende aannemelijk dat verzoeker of iemand van zijn personeel betrokken is bij drugshandel. Verweerder is het vertrouwen in verzoeker verloren om het koffiehuis veilig te exploiteren en heeft de exploitatievergunning daarom ingetrokken. In het tienjarig bestaan van het koffiehuis, de financiële gevolgen of het voornemen van verzoeker om preventie maatregelen te nemen, ziet verweerder geen aanleiding om hiervan af te zien.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De voorzieningenrechter acht in beginsel een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Een financieel belang vormt op zichzelf onvoldoende reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker vreest failliet te gaan als gevolg van het bestreden besluit in combinatie met de gevolgen van de eerdere langdurige sluiting van de horeca door de coronamaatregelen. De voorzieningenrechter ziet in het onderhavige geval, mede gelet op de onomkeerbaarheid van de continuïteit van de onderneming, aanleiding het spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter zal op grond van de betrokken belangen, waarbij mogelijk een voorlopig rechtsmatigheidsoordeel wordt gegeven, beoordelen of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen en komt tot het volgende oordeel.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de sluiting van de horeca gedurende drie maanden al heeft plaatsgevonden. De beoordeling van de voorzieningenrechter zal dan ook zien op de intrekking van de exploitatievergunning nu de gevolgen hiervan voor verzoeker blijven bestaan.
8.1.
De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat verweerder in redelijkheid de exploitatievergunning heeft kunnen intrekken, omdat hij het vertrouwen is verloren dat verzoeker voldoende zorg draagt voor een goede exploitatie van het koffiehuis. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er meerdere aanwijzingen zijn van drugshandel. Naast de informatie van het TCI en de informatie uit het BVH is bij de observaties op twee dagen gezien dat er meerdere verdachte transacties hebben plaatsgevonden. Bij het uitgifteluik vinden meerdere korte bezoeken plaats van klanten die meerdere malen om zich heen kijken en door het personeel kleine voorwerpen vluchtig ontvangen. Dat dit gaat om de verkoop van snuiftabak zoals verzoeker ter zitting stelt, is door gebrek aan onderbouwing niet gebleken. Bij de doorzoeking trof de politie verder in het café op verschillende plekken drugs (in het zicht) aan. Verzoeker is als eigenaar verantwoordelijk voor het koffiehuis en ook in het geval verzoeker zelf niet op de hoogte was van de drugs dan wel daar zelf niet in handelde, is hij verantwoordelijk voor het handelen van zijn personeel in het koffiehuis.
8.2.
De voorzieningenrechter overweegt hierbij verder dat verweerder de woning in het besluit heeft kunnen betrekken. De bestuurlijke rapportage schrijft dat hasj in de woning wordt opgehaald, de schoonvader van eiser staat ingeschreven op het adres van de woning en tijdens de observaties zijn personen veelvuldig heen en weer gelopen tussen het koffiehuis en de woning.
8.3.
Dat verzoeker inmiddels een sepotbeslissing heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel. De vergunning kan worden ingetrokken als de ondernemer ernstige nalatigheid kan worden verweten voor activiteiten in of vanuit het koffiehuis. Verzoeker is verantwoordelijk voor zijn personeel en de sepotbeslissing zegt niets over zijn personeel. De indicatoren van drugshandel vanuit het café kunnen, vanwege de verantwoordelijkheid van verzoeker, al leiden tot een intrekking van de vergunning.
9. De voorzieningenrechter is verder van voorlopig oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door verzoeker gestelde omstandigheden niet zo bijzonder zijn dat moet worden afgezien van de intrekking van de exploitatievergunning. Het financieel nadeel is een direct gevolg van toepassing van de intrekkingsbevoegdheid. De omstandigheden dat het koffiehuis 10 jaar bestaat en dat verzoeker voornemens is maatregelen te nemen, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om af te zien van de intrekking vanwege de hoeveelheid aangetroffen drugs en de indicatoren van drugshandel. Verweerder heeft het algemeen belang, de bescherming van de openbare orde en veiligheid, van groter belang mogen achten dan de belangen van verzoeker.
10. Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.