ECLI:NL:RBDHA:2021:11626
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking exploitatievergunning van een koffiehuis wegens drugshandel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een koffiehuis dat zijn exploitatievergunning was ingetrokken door de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 28 januari 2021 besloten het koffiehuis voor drie maanden te sluiten en de vergunning in te trekken, na meldingen van drugshandel. Verzoeker, de eigenaar van het koffiehuis, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 oktober 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker verantwoordelijk is voor zijn personeel en de activiteiten in het koffiehuis. Er waren meerdere aanwijzingen van drugshandel, waaronder observaties van verdachte transacties en de vondst van drugs tijdens een doorzoeking. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning had kunnen intrekken, gezien de ernst van de situatie en het verlies van vertrouwen in verzoeker om het koffiehuis veilig te exploiteren. Verzoeker had aangevoerd dat hij geen drugs verhandelde en dat zijn koffiehuis in tien jaar geen overlast had veroorzaakt, maar de voorzieningenrechter vond deze argumenten niet voldoende om van de intrekking af te zien.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het beroep geen redelijke kans van slagen had. De beslissing van de burgemeester werd in stand gehouden, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.