ECLI:NL:RBDHA:2021:11630
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een ZW-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een verzoek ingediend voor een Ziektewet (ZW) uitkering, welke was afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij de eiser van 1 december 2015 tot 1 december 2017 als monteur werkzaam was en zich op 6 maart 2017 ziekmeldde. De ZW-uitkering die aan eiser was toegekend, werd beëindigd per 6 april 2018, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd bevonden. Eiser heeft vervolgens een beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde.
Tijdens de zitting op 31 augustus 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelde dat hij per datum in geding toegenomen arbeidsongeschikt was en dat hij recht had op een ZW-uitkering. Hij voerde aan dat zijn slaapapneu en de gevolgen daarvan hem belemmerden in zijn werkcapaciteit. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden waren. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat eiser op de datum in geding geschikt was voor de geduide functies. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.