ECLI:NL:RBDHA:2021:11645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
09/817043-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Den Haag

Op 26 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 20 januari 2020 in 's-Gravenhage zijn ex-vrouw heeft gestoken met een mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer ernstig letsel heeft toegebracht, maar dat er geen bewijs was voor voorbedachte rade. De verdachte heeft de kans op dodelijk letsel aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, gezien de problematiek van de verdachte en het recidiverisico. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een intensief behandeltraject om de verdachte op verantwoorde wijze terug te laten keren in de maatschappij. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 14.104,52 toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/817043-20
Datum uitspraak: 26 oktober 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Haaglanden
(PPC) te Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 april 2020, 21 juli 2020, 16 oktober 2020, 5 januari 2021, 26 maart 2021, 14 juni 2021 en 19 juli 2021 (alle pro forma) en 12 oktober 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N.B. Genemans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade P.W. [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, te steken/snijden met een mes in de arm van die [slachtoffer] en/of te slaan met een plank op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te ’s-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een snee in de arm (met als gevolg een slagaderlijke bloeding) heeft toegebracht door met een mes te snijden/steken in de arm.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de impliciet tenlastegelegde poging moord bepleit. Van het bestanddeel “met voorbedachten rade” is geen sprake. Het onderdeel “te slaan met een plank op het hoofd” dient weggestreept te worden. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, districtsrecherche
Den Haag Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 226).
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt op 21 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 20-22):
Op 20 januari 2020 was ik in mijn woning aan de [adres] te Den Haag. Rond
19.30, 20.00 uur hoorde ik dat er tegen de grote ruit werd aangetikt. Ik ben toen naar de
voordeur gelopen en deed gelijk open. Ik voelde dat ik een duw kreeg en naar achteren werd
geduwd. Ik kwam hierdoor ten val in de gang. Ik herkende de stem als die van mijn ex-man
[verdachte] . Hij ging direct uit zijn dak en was erg boos.
[…]
Toen zag ik ook aan mijn rechterarm veel bloed. Ik zag een snee in mijn rechter onderarm
en ik zag dat het wit, het vet onder de huid, naar buiten kwam. Ik zag er veel bloed uit
komen. De buurman heeft mijn arm toen met de theedoek afgebonden. De ambulance is
toen gekomen en die heeft er toen iets anders omheen gedaan om het af te binden. Ik ben in
het ziekenhuis geopereerd. Mijn bloedvaten, pezen en zenuwen zijn doorgesneden. Ik heb geen gevoel in mijn hand maar kan mijn vingers wel bewegen.
2 Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 31 januari 2020, ondertekend door dr. B.L. Emmink, chirurg, voor zover inhoudende (p. 73):
Uitwendig waargenomen letsel:
Grote wond onderarm rechts, met veel bloedverlies. Schade aan zenuw, bloedvaten en pezen.
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? ja
- gering? nee
- ernstig? ja
- shock nee;
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 20/01/2020
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.)
Operatie; waarbij herstel zenuw, bloedvat en pezen onderarm rechts. Verwachting is dat er rest schade zal zijn. Geschatte duur van de genezing: 6 mnd.
3 Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 20 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 8-9):
Op 20 januari 2020 nadat ik [verbalisant 1] de [verdachte] had aangehouden, hoorde ik hem zeggen dat er wat in zijn linker binnenzak zat en dat het een mes betrof. Ik zag vervolgens dat [verbalisant 2] met zijn handschoenen aan uit zijn linker binnenzak een mes haalde gelijkend op een broodmes. Ik zag dat dit mes een zwart heft had en dat er papier om het lemmet was gevouwen. Ik schat de grote op ongeveer 30 centimeter inclusief het handvat.
Voornoemd mes welke de verdachte met zich voerde werd in beslag genomen.
4 Het proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf, opgemaakt op 2 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 200):
De volgende sporen en sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of
nader onderzoek veiliggesteld:
SIN : AALK2709NL
Spooromschrijving : Bloed
Datum/tijd veiligstellen : 20 januari 2020 om 22:00 uur
Plaats veiligstellen : Vanaf het lemmet broodmes tb+
5 Een geschrift, te weten een rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een
steekincident in 's-Gravenhage op 20 januari 2020, opgemaakt op 23 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 218 en 219):
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AALK2709NL#01 een bemonstering (vanaf het lemmet broodmes tb+)
Van het referentiemateriaal van [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen, dat is
betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Van het DNA in bemonstering AALK2709NL#01 is een DNA-profiel van een vrouw verkregen. Het DNA-profiel van [slachtoffer] komt overeen met dit DNA-profiel. Dit betekent dat het DNA in bemonstering AALK2709NL#01 afkomstig kan zijn van [slachtoffer] . De matchkans van dit DNA-profiel is kleiner dan l op l miljard, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met dit DNA-profiel is kleiner dan l op l miljard.
6 Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 44):
Op maandag 20 januari 2020 bevond ik [verbalisant 3] mij op het bureau van politie
in Den Haag en was ik belast met de insluiting van de aangehouden [verdachte] . De
[verdachte] had in zijn gezicht, nek en op zijn handen schrammen met daarop en
omheen bloed spetters dan wel strepen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 20 januari 2020 de verdachte aangeefster [slachtoffer] ) in haar woning met een mes heeft gestoken in haar arm met ernstig letsel tot gevolg.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat de verdachte met een plank tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd. Zij overweegt hierover het volgende.
Opzet?
Allereerst moet de rechtbank hiertoe de vraag beantwoorden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Opzet is in de eerste plaats aanwezig indien de verdachte ten tijde van zijn handelen de bedoeling had om [slachtoffer] te doden. Zo’n bedoeling - en daarmee ‘boos’ opzet - heeft de rechtbank op basis van het dossier en het besprokene ter zitting niet kunnen vaststellen.
Van opzet is ook sprake, indien de verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. In dat geval is sprake van voorwaardelijk opzet. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [slachtoffer] heeft aangevallen in een smalle gang bij de voordeur van haar woning. Tussen de verdachte en [slachtoffer] heeft een worsteling plaatsgevonden, zo blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] . Die verklaring vindt steun in de omstandigheid dat de politie schrammen in het gezicht, in de hals en op de handen van de verdachte heeft geconstateerd. De verdachte heeft [slachtoffer] gestoken met een op een broodmeslijkend mes van zo’n 30 centimeter. Zij is daarbij in haar arm geraakt. Dit steken is met dusdanige kracht verricht dat [slachtoffer] ernstig letsel heeft opgelopen aan haar arm waarbij zij veel bloed heeft verloren.
De eerste vraag is of de kans op de dood van [slachtoffer] aanmerkelijk was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Door in de dynamische en onoverzichtelijke situatie van een worsteling, waarbij de verdachte en [slachtoffer] dicht bij elkaar stonden, met een mes in te steken op [slachtoffer] , had zij dodelijk letsel kunnen oplopen. De kans op dat dodelijke letsel was naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk.
De tweede vraag is of de verdachte met zijn handelen die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt ook die vraag bevestigend. Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Voorbedachte rade?
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is van handelen “met voorbedachten rade” en daarmee van een poging moord. Daarvoor moet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Zoals hiervoor overwogen, is vast komen te staan dat de verdachte met een mes naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en dat hij haar daar met het mes heeft gestoken en haar daarbij in haar arm heeft geraakt.
Uit verklaringen in het dossier volgt dat de verdachte boos was op zijn ex-vrouw [slachtoffer] , althans dat hun verhouding ernstig verstoord was. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij alcohol had gedronken en daarna met zijn auto sigaretten is gaan halen bij een tankstation en dat hij veel stress had. De verdachte heeft verklaard dat hij zich vanaf dat moment niets meer kan herinneren tot het moment van zijn aanhouding.
Uit de omstandigheid dat de verdachte met een mes naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, zou kunnen worden opgemaakt dat hij toen al van plan was [slachtoffer] met het mes te steken. Daar staat tegenover dat het mes ook voor andere doeleinden zou kunnen zijn meegenomen, zoals bijvoorbeeld het bedreigen van [slachtoffer] . De verdachte heeft hierover geen duidelijkheid verschaft en het dossier biedt hier verder geen aanknopingspunten voor. Hoe dan ook, bewijs ontbreekt voor een daadwerkelijk planmatig vooraf genomen besluit, met tijd voor beraad over dat besluit, om [slachtoffer] te steken met het mes om haar van het leven te beroven. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. Dit betekent dat geen sprake is van poging tot moord, maar van poging tot doodslag.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 20 januari 2020 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door
hemvoorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, te steken met een mes in de arm van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.Oplegging van de straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte terzake het primair ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS en TBS-maatregel) met voorwaarden - zoals geadviseerd door de reclassering - wordt opgelegd en dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde gevangenisstraf heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kan worden. De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het reeds ondergane voorarrest.
Tegen de gevorderde TBS-maatregel heeft de raadsman zich niet verzet, maar hij heeft verzocht om deze maatregel met voorwaarden zo spoedig mogelijk te laten starten.
De raadsman heeft zich wel verzet tegen de reikwijdte van het locatieverbod. Het locatieverbod zou moeten worden beperkt tot bijvoorbeeld een straal van 500 meter rond de woning van [slachtoffer] .
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zijn ex-vrouw met een mes te steken. Het slachtoffer heeft daarbij snijwonden opgelopen aan haar arm met ernstig en waarschijnlijk blijvend letsel tot gevolg. Uit de verklaring ter terechtzitting van het slachtoffer blijkt dat het handelen van de verdachte diepe indruk op haar heeft gemaakt waar zij nog steeds last van heeft. Nog elke dag wordt zij geconfronteerd met het litteken en de lichamelijke beperkingen die zij ervaart bij alledaagse bezigheden. Het steekincident heeft zich bovendien afgespeeld in de eigen woning van het slachtoffer. Dit is juist de plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dit incident heeft dan ook zowel ernstige psychische als lichamelijk gevolgen voor het slachtoffer gehad. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 september 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2013 wegens huiselijk geweld is veroordeeld, naar de rechtbank is gebleken jegens het slachtoffer en waarvoor hij een toezicht van de reclassering heeft doorlopen in het kader van een voorwaardelijk sepot.
De rapportages over de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het onderzoek Pro Justitia locatie Pieter Baancentrum (hierna PBC) van psychiater T. den Boer en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog van 15 maart 2021.
De deskundigen concluderen dat op basis van zijn actuele functioneren, in samenhang met de informatie over zijn levensloop een duidelijk beeld ontstaat van ernstige psychopathologie, waarin een verstoorde stemming met dysforie en agressieregulatieproblemen, vertraging (motoriek), decorumverlies en een verstoorde realiteitstoetsing centraal staan. Op basis van de informatie over de levensloop komt daarnaast naar voren dat er mogelijk sprake was van middelen gerelateerde problematiek, met name ten aanzien van het gebruik van alcohol en cannabis. Het toestandsbeeld van de verdachte past het beste bij een ernstig en onbehandeld depressief toestandsbeeld met agitatie en psychotische kenmerken.
De deskundigen zien een hoge mate van doorwerking van de beperkingen ten gevolge van de stoornis in het ten laste gelegde. De deskundigen adviseren om het aan de verdachte ten laste gelegde ten minste in een verminderde mate toe te rekenen.
De deskundigen achten het risico op herhaling van soortgelijke feiten als het
ten laste gelegde hoog, terwijl op basis van zijn huidige (geobserveerde) functioneren
eveneens een risico wordt gezien op meer algemeen agressief gedrag. De deskundigen achten een voorwaardelijke behandelkader of een zorgmachtiging niet passend en adviseren, mede omdat de verdachte zich niet laat behandelen, de TBS-maatregel met dwangverpleging.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het aanvullend ambulant PBC-onderzoek Pro Justitia van deze deskundigen van 29 juni 2021. De deskundigen hebben in het PPC met de verdachte gesproken en concluderen dat de eerder uitgebrachte rapportage van 15 maart 2021, bijgesteld moet worden. De deskundigen blijven bij de eerder gestelde diagnose maar stellen vast dat de psychische conditie van de verdachte sinds zijn terugkeer in het PPC na zijn verblijf in het PBC, door de inzet van anti-psychotische dwangmedicatie drastisch is veranderd. Hij functioneert in psychisch opzicht geheel anders dan tijdens de observatie. Hij snapt dat hij ernstig psychisch ontregeld is geweest en hij beseft dat hij psychische hulp en behandeling nodig heeft om weer tot een normaal niveau van functioneren te komen. De situationele factoren die bijdroegen aan de ernst van het toestandsbeeld zijn thans niet meer in die mate aan de orde. De deskundigen zijn van mening dat op basis van het huidige diagnostische beeld, in samenhang met het beeld van het algemene functioneren van de verdachte, er voldoende basis is om te onderzoeken of de verdachte kan worden behandeld in het kader van een TBS met voorwaarden. Een klinische start in een FPA/FPK wordt daarbij noodzakelijk geacht.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van Reclassering Nederland van 24 september 2021.
De reclassering stelt vast dat er sprake is van een gemiddeld recidiverisico. Het recidiverisico is laag nu hij onder gecontroleerde omstandigheden verblijft in het PPC maar neemt aanzienlijk toe wanneer hij de medicatie zal staken of de situationele omstandigheden (relatie met ex-partner, werk, huisvesting, draagkracht) wijzigen in negatieve zin. Een straf met bijzondere voorwaarden acht de reclassering niet passend. Gelet op het psychiatrisch beeld, de recidive en de agressie die voortvloeit uit het tenlastegelegde feit vindt de reclassering een strikt kader noodzakelijk en adviseert daarom een TBS-maatregel met strikte voorwaarden die onder een scherp toezicht nageleefd worden. Een klinische opname bij bijvoorbeeld een FPA acht de reclassering noodzakelijk om te toetsen of de motivatie van de verdachte blijvend is en om te toetsen hoe hij omgaat met vrijheden in combinatie met het vormgeven van levensgebieden en de mogelijke spanning waar hij mee geconfronteerd kan worden. De voorwaarden zijn nader in het rapport omschreven.
De reclassering adviseert ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
Toerekenbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater en psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid gedragen worden door hun bevindingen. De rechtbank neemt deze conclusies over en legt die mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. Het bewezenverklaarde feit kan daarom de verdachte in verminderde mate toegerekend worden.
De maatregel
Gelet op voornoemde overwegingen van de psychiater en de psycholoog en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat voor de problematiek van de verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico op geweld tegen personen een intensief behandel- en begeleidingstraject noodzakelijk is. De maatregel TBS met voorwaarden vormt het meest passende behandelkader om het recidiverisico te verlagen en hem op een verantwoorde wijze terug te kunnen laten keren in de maatschappij. Behandeling binnen het kader van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden volstaat niet.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen eist, dat aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden wordt opgelegd. Aan de overige wettelijke vereisten voor het opleggen van TBS met voorwaarden is eveneens voldaan. Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf van vier jaar of meer kan worden opgelegd. Tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Uit al het voorgaande volgt dat de oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten met de voorwaarden die de reclassering in haar advies van 29 juni 2021 heeft geadviseerd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte zich bereid verklaard om de door de reclassering geformuleerde voorwaarden na te leven.
De duur van de TBS-maatregel (ongemaximeerd)
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, namelijk het steken van [slachtoffer] met een mes. Gelet daarop en omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoe lang de door de deskundigen voorgestelde behandeling van de verdachte zal vergen, zal de rechtbank de maatregel ongemaximeerd aan de verdachte opleggen.
De dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden
Zoals hiervoor vastgesteld, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Gelet op de hiervoor besproken rapportages, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien hij niet direct na zijn invrijheidsstelling aan zijn behandeling kan beginnen. Gelet hierop en teneinde te voorkomen dat tussen het einde van de detentie en de aanvang van de TBS met voorwaarden een periode zonder toezicht zal ontstaan, zal de rechtbank op grond van artikel 38, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de ernst van het bewezenverklaarde feit naast de TBS-maatregel met voorwaarden een straf aan de verdachte moet worden opgelegd. De ernst van het feit maakt dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf.
Bij een poging doodslag is in beginsel de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Gelet op de persoon van de verdachte en op de omstandigheid dat het feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend en nu de rechtbank de verdachte ook een TBS-maatregel met voorwaarden zal opleggen met een intensief behandeltraject, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar passend en geboden is, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 23.666,88, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 8.666,88 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade. De post griffierecht civiele procedure van € 83,- is voorwaardelijk gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – naar de rechtbank begrijpt – geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 1.560,- aan materiële schade voor huishoudelijke hulp en de immateriële schade van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor huishoudelijke hulp, laminaat- en schilderkosten onvoldoende zijn onderbouwd. De kosten voor een beveiligingscamera en de autokosten zonder nut kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Deze posten dienen (primair) afgewezen te worden, dan wel dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair kunnen de kosten voor de huishoudelijke hulp voor slechts de eerste 26 weken toegewezen worden.
De kosten voor het griffierecht dienen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard, deze vordering behoort niet in een strafprocedure.
De immateriële schade is niet voor het gehele bedrag toewijsbaar. Er is nog geen sprake van een eindtoestand. De raadsman heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, categorie drie ad € 5.000,-.
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “kosten huishoudelijke hulp komend jaar”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Niet gebleken is dat deze kosten zijn gemaakt dan wel staat niet vast staat dat deze gemaakt gaan worden. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten “ziekenhuisopname ad € 60,-” “schilderkosten € 200,-”, “vervanging laminaat ad € 629,12”, “kosten huishoudelijke hulp voor 26 weken ad € 1.560,-”, “medische advieskosten ad € 242,-”, “zorgkosten fysiotherapie ad € 1.163,40” en “bril ad € 250,-”, is door de verdachte niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van de gevorderde bedragen. Dat de benadeelde partij niet alle schade al heeft laten herstellen doet er niet aan af dat zij die schade wel heeft geleden. Een totaalbedrag van € 4.104,52 ligt voor toewijzing gereed.
Voor het overige zal de vordering wat de materiële schade betreft worden afgewezen vanwege het ontbreken van causaal verband (posten “beveiligingscamera” en “autokosten”) dan wel omdat geen schade is geleden, hetgeen ziet op de griffierechten.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Uit de onderbouwing van de vordering maakt de rechtbank op dat de benadeelde partij nog steeds beperkt is in het gebruik van haar arm, dat zij vermoedelijk deels blijvend invalide zal zijn aan haar arm, dat zij door de ontsierende littekens op haar arm de rest van haar leven geconfronteerd zal worden met het gepleegde feit en dat zij psychische klachten heeft als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de tot dit moment geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 14.104,52, bestaande uit € 4.104,52 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 14.104,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 38, 38a, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging doodslag
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
dat de veroordeelde:
1. zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt in:
- de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- de veroordeelde laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen;
- de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de veroordeelde geeft de reclassering een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- de veroordeelde zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
- de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
- de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
- de veroordeelde verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- de veroordeelde zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op gepaste en discrete wijze door de reclassering worden gescreend;
3. zich direct na detentie laat opnemen in een zorginstelling en zal verblijven in een nader te bepalen forensische klinische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing:
- de opname wordt ingezet door de reclassering als hier de noodzaak toe gezien wordt. De opname duurt zo lang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden;
- de veroordeelde houdt zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen en/of laten toedienen van en controle op medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
4. werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal twee keer zeven weken per kalenderjaar;
5. zal, indien de reclassering dat nodig acht, verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zo lang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden.
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
6. zich laat behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zo lang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt.
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen en/of laten toedienen van medicijnen en controle hierop kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. geen drugs en alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
8. zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende- en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en zich houdt aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden;
9. inzage geeft in zijn financiën en zo nodig meewerkt aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind als de reclassering dit nodig acht;
10. niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
11. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met het [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
12. zich niet bevindt in een straal van 5 kilometer rondom het adres van het slachtoffer. De veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat
de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 14.104,52 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor de post “kosten huishoudelijke hulp komend jaar” en voor het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 14.104,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 95 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. J. de Vormer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.V. van Wijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2021.