ECLI:NL:RBDHA:2021:11712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.13610 en NL21.13611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van onvoldoende geloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de herhaalde aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel. Eiser, die eerder al twee aanvragen had ingediend, stelde dat hij zich had bekeerd tot het christendom en dat hij hierdoor gevaar liep in zijn thuisland Irak. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over zijn bekering. De rechtbank vond dat eiser vaag en oppervlakkig had verklaard over zijn motieven en het proces van zijn bekering. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Eiser had eerder, op 3 november 2015, een aanvraag ingediend die was afgewezen, en een tweede aanvraag die nietontvankelijk was verklaard. In zijn derde aanvraag stelde eiser dat hij afstand had gedaan van de islam en zich had bekeerd tot het christendom. De rechtbank concludeerde dat, hoewel eiser wel enige kennis van het christendom had, hij niet overtuigend had aangetoond dat zijn bekering oprecht was. De verklaringen die hij had overgelegd, gaven geen inzicht in zijn innerlijke overtuiging. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij iets te vrezen had in Irak als gevolg van zijn bekering.

De rechtbank benadrukte dat van eiser verwacht mag worden dat hij concreet en persoonlijk kan vertellen over zijn motieven voor de bekering, vooral gezien de context van zijn afkomst uit een land waar bekering tot het christendom niet wordt geaccepteerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.13610 (beroep)
NL21.13611 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V [V-Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, verklaard. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en dat het inreisverbod wat al aan eiser is opgelegd, nog steeds van kracht is.
Op 24 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Daarnaast heeft eiser op dezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig J. Labban, tolk in de Arabische taal, en [naam broer] , de broer van eiser
.De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft al eerder, op 3 november 2015, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 17 november 2017 afgewezen. Kort gezegd heeft verweerder daaraan ten grondslag gelegd dat de verklaringen van eiser dat hij heeft gewerkt als [functie] voor de generaal majoor van de inlichtingendienst en de hierdoor ontstane problemen en eisers stelling dat hij homoseksueel is, ongeloofwaardig geacht
.De afwijzing van eisers eerste asielaanvraag als ongegrond is in rechte onaantastbaar geworden. Vervolgens heeft eiser op 3 augustus 2019 een herhaalde aanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit 9 oktober 2019 nietontvankelijk verklaard omdat geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden. Ook de afwijzing van eisers tweede asielaanvraag is in rechte onaantastbaar geworden.
2. Eiser heeft aan deze (derde) aanvraag ten grondslag gelegd dat hij afstand heeft gedaan van de islam en bekeerd is tot het christendom.
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Verweerder acht wel geloofwaardig dat eiser afstand heeft gedaan van de islam, maar het is niet aannemelijk dat hij hierdoor iets te vrezen heeft in Irak. Verder acht verweerder niet geloofwaardig dat eiser bekeerd is tot het christendom. Eiser heeft ten aanzien van de motieven voor en het proces van bekering niet weten te overtuigen. Hoewel eiser wel enige kennis van het christendom bezit, maakt dit niet alsnog aannemelijk dat eiser oprecht en overtuigd bekeerd is. Ook de overgelegde verklaringen van de kerkvoorganger geven geen inzicht in de innerlijke overtuiging van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een oprechte, diepgewortelde bekering tot het christendom. De verklaringen van eiser zijn vaag, oppervlakkig en summier.
4. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot het christendom gekomen is. Eiser heeft op persoonlijke en overtuigende wijze verklaard over de wijze waarop hij initieel tot het christendom gekomen is. Wat betreft het eerste kerkbezoek voert eiser aan dat het niet opmerkelijk is dat eiser met name de open houding en de vriendelijkheid van de mensen het eerste opvalt. Dit omdat eiser als referentiekader ten aanzien van religie en religieuze diensten de islam heeft zoals die in Irak wordt beleden. Verder voert eiser aan dat hij wel degelijk heeft verklaard over de omstandigheden die hebben geleid tot zijn bekering. Hij heeft ook uitgebreid verklaard over de droom die hij heeft beleefd. Daarnaast heeft eiser duidelijk uiteengezet om welke redenen hij inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens. Eiser betwist verder dat de gevoelens zoals hij die heeft beleefd tijdens zijn doopceremonie, oppervlakkig zijn beschreven. Ten aanzien van de onderwerpen liefde, redding en Bijbelstudie verwijst eiser naar de zienswijze. In die zienswijze heeft eiser aangegeven dat het in de islam wat hem betreft aan liefde ontbreekt. Het christendom belooft eeuwig leven en liefde. Ten aanzien van de Bijbelstudie heeft eiser in de zienswijze aangevoerd dat het leven van Jezus werd gedoceerd. Verweerder is hier niet nader op ingegaan. Tot slot voert eiser aan dat verweerder heeft nagelaten te motiveren hoe hij de verklaringen van derden weegt in het licht van de afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen en of deze eventuele summiere verklaringen kunnen compenseren.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over zijn bekering tot het christendom. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiser vaag en oppervlakkig heeft verklaard over zijn motieven voor zijn bekering. Eiser verklaart dat de kerk van het christendom menselijk is en dat God de mensen goed behandelt. [1] Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hier geen diepgewortelde overtuiging uit spreekt. Van eiser mag verwacht worden dat hij concreet en persoonlijk kan vertellen over zijn motieven voor de bekering. Te meer omdat eiser uit een land komt waar een bekering tot het christendom niet wordt geaccepteerd.
5.2
Ook heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij oppervlakkig en vaag heeft verklaard over de droom waarin hij Jezus heeft gezien en wat dit met hem deed. Eiser verklaart een paar keer dat hij een prachtig gevoel kreeg en kippenvel. [2] Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft kunnen uitleggen wat dit gevoel precies was, wat dit met hem deed en waarom dit maakte dat hij voor het christendom heeft gekozen. Eiser heeft geen inzicht hierin kunnen geven. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser weliswaar verklaart over omstandigheden die tot zijn gestelde bekering hebben geleid, maar dat de diepgang in eisers verklaringen ontbreekt. Dit geldt ook voor de verklaringen over eisers doop. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat de termen ‘herboren zijn’ en ‘zich gereinigd voelen’ geen blijk geven van persoonlijke betekenis voor eiser. Tevens heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij summier en niet diepgaand kan verklaren over de invloed van het christendom op zijn dagelijkse leven. Eiser herhaalt dat hij andere mensen helpt, vooral ouderen, en mensen vergeeft. Eiser maakt niet inzichtelijk waaruit zijn persoonlijke veranderingen blijken door de gestelde bekering. Hoewel de rechtbank met eiser van oordeel is dat niet iedereen op dezelfde manier kan verklaren en niet iedereen even uitgebreid kan verklaren, doet dit niet af aan het feit dat verweerder van eiser mag verwachten dat hij voldoende inzicht geeft in zijn motieven voor en zijn proces van bekering.
5.3
De verklaringen van voorganger in de kerk [naam voorganger] doen evenmin af aan deze conclusie. Over zulke verklaringen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder geoordeeld dat deze kunnen dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar dat zij onverlet laten dat de vreemdeling tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. [3]
6. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, is geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.13610,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.13611,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Pagina 7 van het rapport van gehoor opvolgende aanvraag.
2.Pagina 12 van het rapport van gehoor opvolgende aanvraag.
3.Zie de uitspraak van 30 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3513.