ECLI:NL:RBDHA:2021:11832
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F. Lavell, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 8 december 2020, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. Na de zitting is het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van nadere stukken. Verzoeker heeft op 21 december 2020 nadere stukken ingediend, waarop verweerder op 28 december 2020 heeft gereageerd. De voorzieningenrechter heeft partijen op 4 januari 2021 geïnformeerd over haar voornemen om de zaak zonder nadere zitting af te doen, waarbij verzoeker de mogelijkheid had om voor 11 januari 2021 te reageren.
Aangezien verzoeker niet heeft gereageerd, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek op 13 januari 2021 gesloten. In de uitspraak van 14 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat een voorlopige voorziening niet meer nodig was, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in de hoofdzaak (zaaknummer NL20.20267). Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.