ECLI:NL:RBDHA:2021:11937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
21/563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op grond van het Bbz 2004 wegens onvoldoende inzicht in financiële positie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende inzicht had in de financiële positie van de eiser, waardoor niet kon worden vastgesteld of er sprake was van een inkomen dat duurzaam ontoereikend was. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de eiser niet de benodigde informatie had verstrekt om zijn aanvraag te onderbouwen.

De eiser had in januari 2019 een herseninfarct gehad en had in november 2019 een aanvraag gedaan voor een bedrijfskrediet. De gemeente had een bedrijfseconomisch onderzoek laten uitvoeren door Friedeberg Consultancy BV, dat negatief was uitgevallen vanwege onvolledige gegevens. De eiser had in bezwaar aangegeven dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd en dat hij nu een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Zelfstandigen (IOAZ) wilde aanvragen. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende gegevens had overgelegd, zoals jaarrekeningen en aangiften inkomstenbelasting, waardoor de gemeente niet kon vaststellen of de onderneming van de eiser levensvatbaar was.

De rechtbank benadrukte dat het op de weg van de eiser lag om voldoende informatie te verstrekken en dat de gemeente zich mocht baseren op het advies van de deskundige instantie. Aangezien de eiser niet had voldaan aan deze verplichting, werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgmeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: M.H. Moberg).

Procesverloop

In het besluit van 7 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toekenning van een bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) afgewezen.
In het besluit van 6 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
In januari 2019 heeft eiser een herseninfarct doorgemaakt. Op 19 november 2019 heeft hij een aanvraag gedaan op grond van het Bbz 2004 om toekenning van een bedrijfskrediet. In een begeleidend ongedateerd schrijven geeft eiser aan dat hij zijn werkzaamheden als business concept ontwikkelaar wil continueren en daarnaast wil coachen en werkzaam wil zijn als stagecoördinator van MBO-studenten.
1.2
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder aan Friedeberg Consultancy BV verzocht om een bedrijfseconomisch onderzoek in te stellen naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser. Dit heeft geresulteerd in het rapport van 19 maart 2020 (het Bbz-advies). Daarin wordt vanwege onvolledige gegevens negatief geadviseerd.
2.1
Op basis van de conclusies van het Bbz-rapport heeft verweerder de aanvraag afgewezen in het primaire besluit.
2.2
In bezwaar meldt eiser dat zijn gezondheidssituatie zodanig achteruit is gegaan dat het gevraagde bedrijfskrediet niet meer realistisch is en dat hij nu een beslissing wil op een aanvraag van 18 oktober 2019 om een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Zelfstandigen (IOAZ). Eiser geeft verder aan op tal van punten problemen te hebben met het Bbz-advies.
2.3
Verweerder bericht daarop de beslissing op bezwaar inzake de weigering van het bedrijfskrediet aan te zullen houden, het bezwaar mede gericht te achten tegen de niet toekenning van een IOAZ-uitkering en eerst daarop te zullen beslissen. Nadat eiser heeft bericht weer een stuk opgeknapt te zijn en toch als zelfstandige werkzaam te willen blijven, heeft verweerder hem bij brief van 21 september 2020 een lijst toegestuurd met ontbrekende gegevens. Eiser wordt tot 19 oktober 2020 de gelegenheid geboden deze gegevens alsnog te verstrekken. Eiser heeft daar niet op gereageerd.
2.4
De Commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Krimpenerwaard (de Commissie) heeft op 15 december 2020 advies uitgebracht. Daarin wordt vastgesteld dat eiser geen aangiften inkomstenbelasting over de afgelopen jaren en jaarrekeningen heeft overgelegd van alle bedrijven waarbij hij betrokken is, waaronder [B.V. 1] BV en [B.V. 2] BV,. Dat het bij genoemde BV’s om lege BV’s zou gaan, kan door het ontbreken van informatie niet worden vastgesteld. Ook over drie stichtingen zijn geen gegevens verstrekt. In bezwaar is eiser in de gelegenheid gesteld deze gegevens alsnog over te leggen, hetgeen niet is gebeurd. De Commissie concludeert dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen wegens onvoldoende informatie.
2.5
Verweerder heeft daarop in het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de Commissie.
3. Eiser mist in het advies van de Commissie een reactie op zijn brief van 7 december 2020, waarin hij een nadere toelichting heeft gegeven op zijn bezwaren. Naar de mening van eiser is het Bbz-advies buitengewoon onzorgvuldig opgesteld en soms zelfs insinuerend van aard en ontbreekt het aan kennis en kunde. Het stoort eiser dat hem na een jaar nog steeds geen uitkering dan wel een voorschot is toegekend.
4. Bijstand op grond van het Bbz 2004 kan, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Bbz 2004, worden toegekend aan de zelfstandige geboren voor 1 januari 1960, wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die het bedrijf of zelfstandig beroep gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
5.1
De rechtbank overweegt dat Friedeberg Consultancy BV in het Bbz-advies constateert dat er nog te veel gegevens ontbreken, onder andere de jaarrekeningen van alle bedrijven waar eiser bij betrokken is of was over de jaren 2016, 2017 en 2018 alsmede de aangiften inkomstenbelasting van deze jaren. Daardoor is er onvoldoende zicht op de inkomsten uit deze bedrijven en op de vermogenspositie van eiser. Vanwege de onvolledigheid van de voorhanden zijnde gegevens kan niet worden geconcludeerd dat de inkomsten van eiser duurzaam ontoereikend zijn om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
5.2
Volgens vaste rechtspraak [1] kan een bijstandverlenend orgaan zich bij zijn besluitvorming inzake vragen over levensvatbaarheid van bedrijven baseren op adviezen van deskundige instanties als Friedeberg Consultancy BV. Verweerder mag bij de besluitvorming daarom in beginsel uitgaan van het advies van Friedeberg Consultancy BV, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies of de juistheid ervan.
5.3
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het rapport door Friedeberg Consultancy BV niet neutraal is opgesteld dan wel dat de uitkomsten daarvan onjuist zijn. Dat eiser het niet eens is met de uitkomsten van onderzoek van Friedeberg Consultancy BV is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft het Bbz-advies in bezwaar op diverse punten weliswaar tegengesproken, maar zijn betoog niet met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd. Evenmin heeft hij een tegenadvies ingebracht. Verweerder heeft zijn besluitvorming dan ook mogen baseren op het door Friedeberg Consultancy BV uitgebrachte Bbz-advies.
5.4
Uit het Bbz-advies blijkt dat eiser belangen heeft in meerdere bedrijven, van meerdere bedrijven fees ontvangt en bij meerdere bedrijven bedrijfskosten declareert. De jaarrekeningen van deze bedrijven en de aangiften inkomstenbelasting van de bedrijven, bijvoorbeeld [B.V. 1] BV en [B.V. 2] BV, ontbreken echter. Van de werkmaatschappij [werkmaatschappij] ontbreekt dit ook. Weliswaar is ten aanzien van dit laatste bedrijf een jaarrekening over 2018 aanwezig, maar deze jaarrekening vertoont hiaten, zo is niet te herleiden hoe de agio reserve is opgebouwd en hoe die reserve wordt toegewezen aan de aandeelhouders. Ook het ontstaan van en de opbouw van de rekening courant vallen niet te herleiden.
5.5
Nu het gaat om een aanvraag, ligt het op de weg van eiser om voldoende gegevens over te leggen om de aanvraag te kunnen beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat de in het Bbz-advies genoemde ontbrekende informatie essentieel is om te kunnen vaststellen of er sprake is van een inkomen dat duurzaam ontoereikend is. Niet gebleken is dat eiser de ontbrekende informatie nadien alsnog heeft overgelegd.
5.6
Voor zover eiser betoogt dat verweerder zijn bezwaren, zoals verwoord in de brief van 7 december 2020, onvoldoende heeft weerlegd, volgt de rechtbank dat niet. Daarbij is van belang dat eiser zich in de brief van 7 december 2020 weliswaar beklaagt over de mogelijkheid tot wederhoor en over de insteek van het Bbz-advies, maar zich beperkt tot algemeenheden en zijn kritiek niet onderbouwt met een feitelijke weerlegging aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens. Nu eiser zowel in bezwaar als in beroep heeft kunnen ingaan op het Bbz-advies, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het ontbreken van wederhoor.
5.7
Gelet op het bovenstaande, beschikte verweerder over onvoldoende inzicht in de financiële positie en het vermogen van eiser, zodat niet was vast te stellen of er in de situatie van eiser sprake was van een inkomen dat duurzaam ontoereikend was. Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht en op goede gronden afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van15 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4408