In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn toegang tot maatschappelijke opvang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft, had in 2016 zijn terugkeer naar Nederland gemaakt vanuit Brazilië en had samen met zijn partner en kinderen een voorwaardelijke toegang tot de maatschappelijke opvang gekregen. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van deze toegang terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden die aan de opvang waren verbonden.
De rechtbank stelde vast dat eiser onvoldoende actief had gezocht naar een woning, ondanks herhaalde waarschuwingen en de duidelijke voorwaarden die aan zijn opvang waren gesteld. Eiser had weliswaar enkele zoekacties ondernomen, maar deze waren niet voldoende om aan de eisen te voldoen. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een verblijfsrecht voor de partner en haar dochter niet als een beletsel kon worden gezien voor het vinden van een woning, en dat eiser verantwoordelijk was voor het verkrijgen van de benodigde verblijfsvergunningen.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zelfstandig een woning te vinden en dat de beëindiging van de maatschappelijke opvang daarom rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.