ECLI:NL:RBDHA:2021:11954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
SGR 20/1521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van toegang tot maatschappelijke opvang wegens niet voldoen aan voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn toegang tot maatschappelijke opvang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft, had in 2016 zijn terugkeer naar Nederland gemaakt vanuit Brazilië en had samen met zijn partner en kinderen een voorwaardelijke toegang tot de maatschappelijke opvang gekregen. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van deze toegang terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden die aan de opvang waren verbonden.

De rechtbank stelde vast dat eiser onvoldoende actief had gezocht naar een woning, ondanks herhaalde waarschuwingen en de duidelijke voorwaarden die aan zijn opvang waren gesteld. Eiser had weliswaar enkele zoekacties ondernomen, maar deze waren niet voldoende om aan de eisen te voldoen. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een verblijfsrecht voor de partner en haar dochter niet als een beletsel kon worden gezien voor het vinden van een woning, en dat eiser verantwoordelijk was voor het verkrijgen van de benodigde verblijfsvergunningen.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zelfstandig een woning te vinden en dat de beëindiging van de maatschappelijke opvang daarom rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Punter).

Procesverloop

In het besluit van 11 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende voorwaardelijke toegang tot maatschappelijke opvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 per 1 september 2019 beëindigd.
In het besluit van 15 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2021 op zitting behandeld. Partijen waren vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft, was werkzaam in Brazilië. Hij is in 2016 uit Brazilië teruggekomen en heeft zich toen bij het daklozenloket gemeld. Zijn partner, die de Braziliaanse nationaliteit heeft, is in juli 2018 naar Nederland gekomen. Met haar meegekomen zijn de twee zoons van eiser, die de Nederlandse nationaliteit hebben, en de dochter van de partner, die de Braziliaanse nationaliteit heeft.
1.2.
In het besluit van 29 augustus 2018 zijn eiser, zijn partner en de kinderen onder voorwaarden toegelaten tot de maatschappelijke opvang in Den Haag. In dit besluit staat opgenomen dat eiser zich te allen tijde dient te houden aan gemaakte afspraken en voorwaarden die door het Daklozenloket of een andere toegewezen hulpverlener worden gesteld. Hierop is gevolgd een besluit van 7 november 2018 waarin eiser tijdelijk een overgangswoning ter beschikking wordt gesteld. Hierin is onder andere de voorwaarde vermeld dat eiser actief en aantoonbaar dient te zoeken naar vervolghuisvesting binnen en buiten Den Haag en een woningaanbod onmiddellijk dient te accepteren. Eiser heeft zich niet tegen deze voorwaarde gekeerd.
1.3.
In de brief van 14 februari 2019 heeft verweerder aan eiser zijn voornemen kenbaar gemaakt tot beëindiging van de toegang tot de maatschappelijke opvang per 6 maart 2019. Als reden wordt onder meer vermeld dat eiser niet aantoonbaar en intensief heeft gezocht naar woningen in de krimpregio’s, hoewel hem op 25 januari 2019 een waarschuwingsbrief was verstuurd waarin hij erop is gewezen dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken hield, waaronder het intensief en aantoonbaar reageren op woningen buiten Den Haag. Eiser heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2019 (SGR 19/4839) heeft verweerder daaraan ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende actief heeft gezocht naar woonruimte binnen en buiten Den Haag. Dat het ontbreken van een verblijfsrecht van zijn partner en haar dochter een beletsel vormt om een woning toegewezen te krijgen, ligt binnen de risicosfeer van eiser. Daarnaast is niet gebleken dat eiser beperkingen ten aanzien van de zelfredzaamheid of participatie ervaart. Eiser wordt in staat geacht om op eigen kracht een passende woonruimte te vinden. Van strijd met artikel 8 van het EVRM [1] en artikel 3 van het IVRK [2] is daarom geen sprake.
3. Eiser voert ten eerste aan dat hij voldoende heeft onderbouwd dat hij zich actief heeft ingespannen om een woning te vinnen. Hij is geenszins passief geweest.
3.1.
Dit betoog van eiser slaagt niet. Eén van de voorwaarden voor toegang tot de tijdelijke maatschappelijke opvang was dat eiser actief en aantoonbaar diende te zoeken naar vervolghuisvesting binnen en buiten Den Haag. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij aan deze voorwaarde heeft voldaan. Uit de stukken komt naar voren dat eiser in augustus, september en oktober 2018 enkele zoekacties naar woningen in Den Haag heeft uitgevoerd en vervolgens heeft onderzocht of hij mogelijk in het huis van zijn zus terecht zou kunnen na haar verhuizing. Ook heeft hij in april 2019 interesse getoond voor een bouwproject in Scheveningen. Verder heeft eiser zich bij enkele woningstichtingen elders in Nederland aangemeld, maar niet is gebleken dat daar concrete zoekacties op zijn gevolgd. In de maanden oktober en november 2019 heeft eiser tot slot meerdere advertenties van woningen ontvangen, maar uit de stukken blijkt dat hij slechts op één daarvan heeft gereageerd. De passieve houding van eiser is na meerdere waarschuwingen, zowel schriftelijke als mondelinge, niet gewijzigd, terwijl hij er meerdere keren op is gewezen dat dit een voorwaarde voor verder verblijf in de maatschappelijke opvang is.
4. Eiser voert vervolgens aan dat het oordeel dat het ontbreken van een verblijfsrecht van eisers partner en haar dochter binnen de risicosfeer van eiser ligt, onvoldoende gemotiveerd en te kort door de bocht is. Vanaf het moment van aankomst hadden de partner en dochter een verblijfsrecht. Door handelen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (de IND) is het rechtmatig verblijf geweigerd. Eiser is na een lange procedure in het gelijk gesteld. Het tegenwerken door een overheidsinstantie mag niet voor rekening en risico van eiser worden gebracht.
4.1.
Dit betoog van eiser slaagt ook niet. Eiser heeft niet met objectieve en verifieerbare stukken aannemelijk gemaakt dat de omstandigheid dat zijn partner en haar dochter (nog) geen verblijfsrecht hadden een beletsel vormde voor het zoeken naar woningen. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de stukken blijkt dat eiser zich in december 2018 bij enkele woningstichtingen heeft ingeschreven, waaronder een keer samen met zijn partner. Op dat moment had de IND het verblijfsrecht nog niet toegekend. Dat de IND het verblijfsrecht aanvankelijk heeft geweigerd, vormt dan ook geen rechtvaardiging voor het beperkt aantal zoekacties van eiser. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van eiser en zijn partner is om de vestiging van het gezin in Nederland goed voor te bereiden. Daartoe behoort ook het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij daarvoor geen gelegenheid had toen zijn gezin nog in Brazilië woonde.
5. Tot slot betoogt eiser dat bij aanvang van de maatschappelijke opvang is vastgesteld dat eiser wel beperkingen heeft ten aanzien van de zelfredzaamheid of participatie. Waarom zijn hij en zijn gezin anders toegelaten tot de maatschappelijke opvang? Zonder nadere motivering waarom die beperkingen er niet zijn, acht eiser het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
5.1.
Dit betoog van eiser slaagt evenmin. Uit de stukken in het dossier, zoals het rapport “Het gezin weer in een huis” en het bericht van aankomst van de Stichting Noodopvang Haaglanden, blijkt dat eiser en zijn gezin (voorwaardelijk) tot de maatschappelijke opvang zijn toegelaten in het kader van een pilot voor verwijtbaar dakloze gezinnen, niet omdat hij of het gezin voldoet aan de vereisten van artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015. In het dossier heeft de rechtbank geen enkele aanwijzing gevonden dat eiser niet in staat is om zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Het niet met objectieve en verifieerbare (medische) gegevens onderbouwde betoog van eiser dat hij dat niet zou kunnen, is onvoldoende. Van een ondeugdelijk gemotiveerd besluit is geen sprake.
6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het recht van eiser op toegang tot de maatschappelijke opvang terecht heeft beëindigd omdat eiser niet langer aan de daaraan verbonden voorwaarden voldeed. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind