ECLI:NL:RBDHA:2021:12032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20_5235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tozo-regeling en fiscale gevolgen voor gehuwde partners in de sociale zekerheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Katwijk over de toekenning van een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-regeling). Eiser, die samenwoont met zijn partner, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder dat de uitkering ook aan hem is toegekend, terwijl hij van mening is dat deze uitsluitend voor zijn partner bedoeld is. Eiser stelt dat hij hierdoor onterecht belasting moet betalen en dat de werkwijze van verweerder in strijd is met het verbod op discriminatie.

De rechtbank overweegt dat de Tozo-regeling is gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet en dat ongehuwd samenwonende partners die een gezamenlijke huishouding voeren als gehuwd worden aangemerkt. Dit betekent dat de uitkering voor levensonderhoud als een gezinsuitkering wordt beschouwd en dat beide partners fiscaal belast worden voor de ontvangen uitkering. De rechtbank concludeert dat de aanvraag door beide partners is ondertekend en dat de toekenning van de uitkering aan beide partners rechtmatig is. Eiser kan niet bereiken dat de uitkering voor hem geen fiscale gevolgen heeft, en het beroep wordt ongegrond verklaard.

De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigde: S. de Vreugd).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser en de partner van eiser een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (hierna: Tozo-regeling) over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 toegekend.
Bij besluit van 21 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Eiser woont samen met zijn partner. De partner van eiser heeft de Russische nationaliteit en verblijft sinds december 2016 als familie- of gezinslid van eiser in Nederland. Zij heeft sinds 2018 een eenmanszaak onder de handelsnaam [handelsnaam] .
2. Op 29 maart 2020 is een aanvraag ingediend voor een aanvullende uitkering voor levensonderhoud en een lening voor bedrijfskapitaal op grond van de Tozo-regeling. Deze aanvraag is zowel door eiser als zijn partner ondertekend. Op 10 april 2020 heeft de partner van eiser aan verweerder gemeld geen krediet te willen aanvragen maar alleen een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tozo-regeling te willen ontvangen.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser en zijn partner een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Tozo-regeling toegekend over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 (Tozo 1). De uitkering bedroeg maximaal
€ 1.503,31 netto per maand. In een mail van 15 mei 2020 heeft verweerder eiser onder meer gemeld: “Met betrekking tot toekenning van algemene bijstand wordt dit opgevoerd bij de manspersoon, u in dit geval (maar wel aan beide verstrekt)”.
4. Het daartegen gemaakte bezwaar van eiser - dat kort gezegd inhoudt dat de uitkering uitsluitend voor zijn partner en haar bedrijf bestemd is en dat nu de uitkering ook aan hem is toegekend hij daarover ten onrechte belasting moet betalen - is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Tozo-regeling is gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet (Pw) en dat de artikelen 11, vierde lid, 43, tweede lid, en 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw toepasselijk zijn. Op grond daarvan worden ongehuwd samenwonende partners die een gezamenlijke huishouding voeren, zoals eiser en zijn partner, als gehuwd aangemerkt. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij één van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft. De aanvraag moet door beide partners (of door de één met toestemming van de ander) worden aangevraagd. De onderhavige aanvraag is door zowel eiser als zijn partner ondertekend. De uitkering komt aan beiden toe. Aanvragen voor diverse wetten, waaronder de Pw, worden op naam van de man opgeboekt en bij partners van gelijk geslacht op naam van de oudste partner. Die werkwijze wordt ook toegepast bij de Tozo.
5. Eiser heeft aangevoerd dat de beschikking tot toekenning van de uitkering op grond van de Tozo-regeling uitsluitend op naam van zijn partner moet staan. Eiser werkt in loondienst voor 40 uur per week. De aanvraag/uitkering is niet voor hem bedoeld. Wanneer de uitkering echter ook aan hem wordt toegekend, zal hij daarover belasting moeten betalen. Bovendien is de werkwijze van verweerder om aanvragen op naam van de man op te boeken, terwijl het bedoeld is voor het bedrag van een vrouw, in strijd met het verbod tot discriminatie (artikel 1 Grondwet) en niet van deze tijd. In dit verband heeft eiser gewezen op de rapportages van verweerder en de specificaties van de betaling aan Tozo-uitkering over de maanden maart, april en mei 2020. Hij wordt daarin ten onrechte als aanvrager vermeld.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
6.1
De Tozo is een algemene maatregel van bestuur die bij Koninklijk Besluit van 17 april 2020 (Stb. 2020, 118) is vastgesteld en waaraan terugwerkende kracht is gegeven tot en met 1 maart 2020. De Tozo bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. De Tozo vindt, evenals het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet.
6.2
Vaststaat dat de aanvraag zowel door eiser als zijn partner is ondertekend en ziet op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo-regeling. De uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tozo-regeling is een gezinsuitkering. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Pw moeten eiser en zijn partner, nu zij samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren, als gehuwd worden aangemerkt. Beide partners krijgen bij toekenning van de uitkering naar de gehuwdennorm, voor de helft van de verstrekte uitkering een jaaropgave. De uitkering telt voor de belasting als inkomen en moet door zowel eiser als zijn partner worden opgegeven bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting en de uitkering wordt dus bij beiden fiscaal belast. Omdat de aanvraag door zowel eiser als zijn partner gezamenlijk is ondertekend en ingediend (waarbij het verstrekte bedrag ook hoger was dan voor een alleenstaande), ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
6.3
Met de grond die ziet op de wijze waarop verweerder aanvragen opboekt (op naam van de man of van de oudste bij echtgenoten van gelijk geslacht), kan eiser niet bereiken dat de uitkering voor hem geen fiscale gevolgen heeft. Deze grond faalt dan ook.
6.4
Het beroep is ongegrond.
6.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent.