ECLI:NL:RBDHA:2021:12034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20_5081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake uitkering op grond van de Participatiewet en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, waarbij haar bezwaren tegen eerdere besluiten ongegrond zijn verklaard. Eiseres had op 3 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw), die haar op 7 januari 2020 werd toegekend. Echter, er werd een bedrag van € 97,85 per maand in mindering gebracht vanwege inkomsten uit haar werk als spinninginstructrice. Daarnaast werd er een bedrag van € 1.054,12 teruggevorderd wegens teveel verstrekte bijstand en een boete van € 430,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.

Eiseres betwistte dat zij op geld waardeerbare activiteiten had verricht, omdat zij als vrijwilliger werkte en geen inkomsten ontving. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden, aangezien zij niet had aangetoond dat haar werkzaamheden geen loon opleverden. De rechtbank benadrukte dat de intentie achter de werkzaamheden niet relevant is voor de beoordeling of er op geld waardeerbare activiteiten zijn verricht.

Verder werd overwogen dat een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk wel degelijk gemeld moet worden aan de verweerder, ook al valt deze onder een bepaalde grens. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van het opleggen van de boete af te zien, en dat het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, en is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/5081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk,

verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 juni 2020 (bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is met toestemming van partijen gesloten zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 3 oktober 2019 een (nieuwe) aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) gedaan. Op 7 januari 2020 (primair besluit I) is aan haar een Pw-uitkering toegekend per 3 oktober 2019. Op die uitkering wordt per maand een bedrag van € 97,85 in mindering gebracht wegens ontvangen inkomsten uit haar werk als spinninginstructrice bij een sportschool.
2. Bij besluit van 13 januari 2020 (primair besluit II) is een bedrag van € 1.054,12 bruto wegens in 2019 teveel verstrekte bijstand teruggevorderd. Bij besluit van 23 januari 2020 (primair besluit III) is een boete van € 430,- opgelegd wegens schending van de op eiseres rustende inlichtingenplicht.
3. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres met het geven van spinninglessen op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, waarmee in het algemeen inkomsten (kunnen) worden verworven. Inkomsten van een niet gecertificeerde instructrice bedragen € 11,29 per les, dat komt neer op € 97,85 per maand. Verder is de aan eiseres in 2019 verstrekte uitkering netto uitbetaald, maar is de terugvordering op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Pw gebruteerd (omdat verweerder de afgedragen belasting en premies niet meer kan verrekenen). De opgelegde boete betreft verder een minimaal bedrag, waarbij is uitgegaan van verminderde verwijtbaarheid vanwege de psychische gesteldheid van eiseres.
4. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden omdat zij spinninglessen geeft als vrijwilligster. Zij heeft geen inkomsten ontvangen en doet dit werk op advies van haar psycholoog.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eiseres spinninglessen bij een sportschool heeft gegeven. Ook is niet betwist dat de inkomsten die een niet gecertificeerde instructrice per les kan krijgen € 11,29 zijn. Vooropgesteld wordt dat eiseres in dit geval haar stelling dat zij geen loon voor de werkzaamheden heeft ontvangen en dat dit op medisch advies is verricht, niet heeft onderbouwd. Zo daarvan al moet worden uitgegaan, dan geldt dat de intentie waarmee activiteiten worden verricht bij het antwoord op de vraag of op geld waardeerbare werkzaamheden worden verricht, niet van betekenis is. De grond dat eiseres geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en gelet daarop haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden, slaagt daarom niet.
6. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat indien een onkostenvergoeding voor haar vrijwilligerswerk zou zijn ontvangen, dat gelet op de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2018:1997 geen gevolgen mag hebben voor haar uitkering.
7. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Uit artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Pw volgt dat een onkostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag niet tot de middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Pw wordt gerekend. Dat een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk tot een bepaalde hoogte niet tot de middelen wordt gerekend, ontslaat eiseres echter niet van haar inlichtingenplicht. Ook een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk moet aan verweerder worden gemeld, zodat verweerder kan beoordelen of deze vergoeding blijft binnen de in voornoemde regeling bedoelde grens. De door eiseres genoemde uitspraak maakt dat niet anders.
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat van het opleggen van de boete moet worden afgezien omdat de inlichtingenplicht niet is geschonden, zij de werkzaamheden op advies van een psycholoog heeft verricht en omdat eiseres weinig te besteden heeft.
9. De rechtbank overweegt dat uit wat hiervoor is vermeld volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres kan daarvan een verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat verweerder gehouden was om een boete op te leggen (gelet op artikel 18a van de Pw). In wat eiseres heeft aangevoerd zijn, anders dan zij stelt, geen dringende redenen gelegen om van het opleggen van de boete af te zien. Dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de financiële situatie van eiseres slaagt niet, alleen al omdat eiseres deze grond niet nader heeft onderbouwd. Tegen de hoogte van de boete zijn verder geen gronden gericht.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2021.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden een beroepschrift indienen bij de Centrale Raad van Beroep.