ECLI:NL:RBDHA:2021:12041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep inzake toevoeging voor rechtsbijstand in arbeidszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de ontvankelijkheid van een beroep inzake een aangevraagde toevoeging voor rechtsbijstand. Eiseres, die in een kledingwinkel werkte, was tijdens haar proeftijd ontslagen en had een toevoeging aangevraagd om een loonvordering in te stellen en om het ontslag aan te vechten. De Raad voor Rechtsbijstand, als verweerder, heeft de aanvraag voor de toevoeging in verband met het ontslag afgewezen, omdat het rechtsbelang zou overeenkomen met de eerder verleende toevoeging voor de loonvordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsbijstand waarvoor de toevoeging is gevraagd mogelijk al is beëindigd, aangezien de ontslagprocedure inmiddels met een minnelijke schikking is afgesloten. De rechtbank oordeelt dat het al dan niet verstrekken van een toevoeging geen invloed meer kan hebben op de kwaliteit van de rechtsbijstand of op andere (financiële) gevolgen. Eiseres heeft geen procesbelang meer bij het beroep, omdat de procedure over het ontslag reeds is beëindigd en de toevoeging dus niet meer relevant is. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de beslissing op 13 oktober 2021 vastgelegd. Eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Arslan),
en

Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. van Vlerken)

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aangevraagde toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft op 31 augustus 2021 via een Skypeverbinding plaatsgevonden. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft vanaf 3 februari 2020 tot 25 maart 2020 in een kledingwinkel gewerkt en is tijdens haar proeftijd ontslagen. Op 15 april 2020 heeft de gemachtigde namens eiseres een toevoeging aangevraagd voor het instellen van een loonvordering, omdat niet het juiste loon zou zijn betaald. Tegelijkertijd is onderhavige toevoeging aangevraagd voor het aanvechten van het ontslag binnen de ter discussie gestelde proefperiode. Verweerder heeft de gevraagde toevoeging in verband de ontslagzaak afgewezen, omdat het rechtsbelang overeenkomt met de eerder afgegeven toevoeging voor de loonvordering.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de rechtsbijstand waarvoor een toevoeging is gevraagd mogelijk al is beëindigd. Het al dan niet toekennen van de toevoeging heeft voor eiseres geen gevolgen meer. Subsidiair is aangevoerd dat de aangevraagde toevoeging kan worden geweigerd, omdat de werkzaamheden vallen onder het bereik van de eerder verleende toevoeging. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Het tweede geschil over het ontslag hangt zo nauw samen met het eerste geschil over de loonvordering waarvoor al toevoeging is verleend, dat ten aanzien van de tweede toevoegingsaanvraag niet kan worden gesproken van een tweede zelfstandig rechtsbelang. Evenmin is volgens verweerder sprake van diversiteit in procedures.
3. Eiseres voert aan dat uit de werkinstructie [1] blijkt dat alle werkzaamheden die samenhangen met de beëindiging van de arbeidsrelatie onder dezelfde toevoeging vallen. De loonvordering ziet op de periode waarin eiseres in dienst was, waardoor deze zaak evident losstaat van de ontslagzaak. Niet is gebleken van dezelfde rechtsbelangen in beide zaken. Het rechtsbelang in de ontslagprocedure betreft het aanvechten van de duur van de proeftijd, terwijl het in de loonvorderingsprocedure gaat om het terugvorderen van achterstallig salaris.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank dient eerst te beoordelen of eiseres een procesbelang heeft bij het beroep. Verweerder stelt dat dit belang is komen te vervallen, omdat ervan wordt uitgegaan dat de rechtsbijstand is beëindigd. Ter zitting is bevestigd dat de ontslagprocedure bij de kantonrechter is geëindigd met een minnelijke schikking. Volgens de gemachtigde is bij deze schikking echter de loonvordering niet meegenomen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het procesbelang van eiseres in beroep is komen te vervallen. De onderhavige toevoeging ziet namelijk op het ontslag en die procedure is reeds met een minnelijke schikking beëindigd. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft gesteld, kan het al dan niet verstrekken van een toevoeging geen invloed meer hebben op de kwaliteit van de rechtsbijstand of op enig ander (financieel) gevolg. Dat de procedure rondom de loonvordering volgens eiser nog niet is afgerond kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat voor deze procedure een toevoeging is verstrekt.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De werkinstructie ‘toevoegen, bereik civielrechtelijke zaken’.