ECLI:NL:RBDHA:2021:12047
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewetuitkering na eerstejaarsbeoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.F.M. den Hollander, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J.H. Swart. Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen na uitval van haar werkzaamheden als schoonmaakster en conciërge. De uitkering werd per 15 februari 2020 beëindigd op basis van een beoordeling die aangaf dat zij meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat zij niet in staat was de geduide functies uit te voeren vanwege haar medische beperkingen.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hun bevindingen hebben gepresenteerd. De verzekeringsarts concludeerde dat eiseres beperkingen had, maar dat zij geschikt was voor bepaalde functies. De arbeidsdeskundige bevestigde deze geschiktheid en stelde dat er geen verlies aan verdiencapaciteit was. Eiseres voerde aan dat de functies ongeschikt voor haar waren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige adequaat hadden gemotiveerd dat eiseres in staat was om de geduide functies uit te voeren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.