ECLI:NL:RBDHA:2021:12049
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor WIA-functies
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.A. Timmer, had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 7 februari 2020 te beëindigen. Dit besluit volgde op een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die concludeerde dat de eiser geschikt was voor de functies die eerder waren geduid in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 september 2021, waarbij zowel de eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de medische situatie van de eiser, die zich in 2017 ziek had gemeld en in 2019 een WIA-uitkering had aangevraagd. De verzekeringsarts had in eerdere beoordelingen vastgesteld dat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, maar na een herbeoordeling in januari 2020 werd geconcludeerd dat de situatie van de eiser niet was verslechterd. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusie van de verzekeringsarts konden weerleggen. De rechtbank volgde het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de belastbaarheid van de eiser per 7 februari 2020 correct was ingeschat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door verweerder terecht was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.