ECLI:NL:RBDHA:2021:12052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van verkeersbesluit tot instellen fietsroute in Leiden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. Het verkeersbesluit betreft het instellen van een fietsroute tussen de Rijndijken, waarbij de Tasmanstraat, een voorheen doodlopende straat, wordt omgevormd tot een doorlopende straat met eenrichtingsverkeer voor auto’s en tweerichtingsverkeer voor fietsers. Eisers, bewoners van de Tasmanstraat, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een verkeersonveilige situatie door de toename van verkeer en de wijziging van de straatstructuur.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders de rapportage van Witteveen & Bos als basis voor het verkeersbesluit heeft gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van deze rapportage. De rechtbank benadrukt dat het bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van deskundige adviezen, mits deze zorgvuldig zijn tot stand gekomen.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen, waarbij de belangen van verkeersveiligheid zijn afgewogen. De rechtbank wijst erop dat de aanbevelingsnotitie van het CROW niet als dwingend recht kan worden aangemerkt en dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het besluit beoogt een veilige situatie te creëren voor fietsers. De beroepsgronden van eisers worden verworpen, en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. P.H. de Lange),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, verweerder

(gemachtigden: mr. E.M. Oskam, mr. P. Tempelaars en mr. T. Heijnen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2019 heeft verweerder het voorgenomen verkeersbesluit ‘instellen fietsroute tussen de Rijndijken (Admiraalsweg, Tasmanstraat, Bontekoestraat en Evertstraat)’ gepubliceerd en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen.
Na beoordeling van deze zienswijzen heeft verweerder op 19 juni 2020, overeenkomstig het voorgenomen besluit, besloten tot het instellen van een fietsroute tussen de Rijndijken. Het besluit is op 26 juni 2020 gepubliceerd in de Staatscourant. [1] Voor dit besluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb)) gevolgd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft op 21 september 2021 plaatsgevonden via een Skypeverbinding. Eisers en hun gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft een fietsroute ingesteld tussen de Rijndijken. Dit houdt in dat de Tasmanstraat, momenteel een doodlopende straat waar fietsverkeer is toegestaan, wordt gewijzigd naar een doorlopende straat met eenrichtingsverkeer voor auto’s en tweerichtingsverkeer voor fietsers. Volgens verweerder komt dit de verkeersveiligheid ten goede. Eisers wonen aan de Tasmanstraat en zijn het niet eens met de ingestelde fietsroute.

Wat vinden eisers in beroep?

2. Eisers voeren aan dat de nieuwe fietsroute zal zorgen voor een verkeersonveilige situatie. De weg is niet breed genoeg om eenrichtingsverkeer voor auto’s en tweerichtingsverkeer voor fietsers mogelijk te maken. Door opheffing van de doodlopende weg zal ook de verkeersintensiteit toenemen in de vorm van meer bestel- en vrachtwagens die door de straat rijden. Gelet op deze toenemende stroom aan (gemotoriseerd) verkeer had verweerder in de voorfase van het plan moeten onderzoeken in hoeverre de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft. Verder voldoet het besluit niet aan de veiligheidsnormen zoals opgenomen in de aanbevelingsnotitie fietsstraten binnen de bebouwde kom van het CROW [2] en is het in strijd met vaststaand beleid van verweerder. Een fietsroute door het park, in de verkeersanalyse besproken als tweede variant, zou een beter alternatief zijn. Bovendien heeft verweerder nagelaten om de verkeersanalyse van Witteveen & Bos in de voorfase ter inzage te leggen. De verkeersanalyse was redelijkerwijs nodig voor de onderbouwing van het ontwerpbesluit. Dit gebrek kan pas worden gepasseerd als blijkt dat ook derden niet in hun belangen zijn geschaad. Om deze reden moet het besluit opnieuw ter inzage worden gelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Verweerder hoeft in zijn beoordeling niet de absolute noodzaak van het verkeersbesluit aan te tonen. [3] Voldoende is dat met het verkeersbesluit de daaraan ten grondslag gelegde belangen, als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Verweerder heeft in dit kader de verkeersanalyse van Witteveen & Bos, ‘Verkeersveiligheid in de Tasmanstraat’ (hierna: de rapportage van Witteveen & Bos) aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen mag een bestuursorgaan in beginsel van een deskundig advies uitgaan. [4] Nu eisers geen eigen deskundigenbericht hebben overlegd, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of het bestuursorgaan zich ervan heeft vergewist dat het advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. [5]
Wegbreedte
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de aanbevelingsnotitie fietsstraten binnen de bebouwde kom van het CROW kan worden aangemerkt als aanbeveling en niet als een bepaling van dwingend recht. Verweerder heeft deze normen betrokken bij zijn afweging en gekozen voor de meest optimale situatie die volgens hem een veiligheidsverbetering als gevolg heeft. Het verkeersbesluit voldoet op dit moment aan de richtlijnen ASVV 2012 [6] en de Ontwerpwijzer Fietsverkeer. Dat de wegbreedte niet voldoet aan de normen van het CROW heeft geen invloed op de geldigheid van het genomen besluit. Eisers hebben overigens onvoldoende aangetoond dat door een eventuele toename van autoverkeer in de Tasmanstraat de verkeersveiligheid niet meer gewaarborgd zou zijn. De door eiser aangehaalde uitspraak [7] leidt ook niet tot een ander oordeel nu in dat specifieke geval een ander belang aan de orde is, namelijk het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Opheffing doodlopende weg
5. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen stellen dat juist het opheffen van de doodlopende weg en het instellen van de diverse verkeersmaatregelen zorgen voor een in het geheel meer veilige verkeerssituatie waarbij auto’s niet hoeven te keren in een doodlopende weg. Ter zitting is aan de zijde van verweerder te kennen gegeven dat bij het bepalen van de fietsroute onder meer rekening is gehouden met hoe de verkeersbewegingen zich richting de Tasmanstraat plaatsvinden. Er is voor deze wijk ook gekeken naar de consequenties van een doorlopende straat om te voorkomen dat er sluiproutes ontstaan. In de rapportage van Witteveen & Bos is duidelijk uiteengezet waarom de maatregelen zorgen voor een meer veilige situatie van het (fiets)verkeer in Leiden. Een nader onderzoek in de voorfase van het proces is daarom niet vereist.
Route niet in overeenstemming met beleid
6. Anders dan eisers stellen hoeft het verkeersbesluit ook niet in overeenstemming te zijn met het geldende beleid van de gemeente Leiden uit het Handboek kwaliteit openbare ruimte. [8] Het document kent namelijk een andere status dan die van een beleidsregel. Dit zijn wederom geen harde eisen waar verweerder verplicht aan dient te voldoen. Dat er verschillen bestaan tussen bijvoorbeeld de normen uit het Handboek en het daadwerkelijke besluit, is dan ook geen reden om te stellen dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voor zover eisers zich beroepen op het Beleidsprogramma Fiets 2020-2030, overweegt de rechtbank dat het voornoemde beleidsprogramma nog niet in werking was getreden ten tijde van het bestreden besluit. Daarbij vormen de normen zoals aangehaald in het stuk de vereisten voor het ideale fietsnetwerk in Leiden, terwijl de inrichting van de fietsroutes maatwerk vereisen, afhankelijk van de lokale situatie en het gebruik.
Comfort
7. Ten aanzien van de doelstellingen van het besluit overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat met het besluit wordt beoogd een veilige situatie te creëren om fietsen op zowel korte als lange afstand te stimuleren door de fietsinfrastructuur te verbeteren op het gebied van comfort en/of verkeersveiligheid. Met de termen comfort en comfortabel in de besluitvorming wordt gedoeld op de situatie van de Tasmanstraat die van invloed is op de gehele fietsroute en het gevoel van comfortabel fietsen die men hierbij kan ervaren. Dit houdt in dat de situatie van de Tasmanstraat in beperkte mate bijdraagt aan het totaal van het comfortabel fietsen op de fietsroute.
Alternatieve route
8. De rechtbank overweegt dat uit de rapportage van Witteveen & Bos blijkt welke afwegingen zijn gemaakt over de alternatieve routes en waarom deze niet voldoen aan de doelstellingen van verweerder. De rapportage motiveert uitvoerig waarom is gekozen voor de route door de Tasmanstraat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, met inachtneming van de aangedragen alternatieve locaties en na afweging van de betrokken belangen, waaronder de verkeersveiligheid, in redelijkheid tot de gekozen locatie heeft kunnen komen.
Conclusie
9. Nu verweerder zich er op alle voorgaande punten van heeft vergewist dat de rapportage van Witteveen & Bos zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is, heeft verweerder van de juistheid van deze rapportage mogen uitgaan. Hetgeen door eisers naar voren is gebracht geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van deze rapportage.
Belangenafweging
10. Tot slot acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat eisers zijn benadeeld door het niet gelijktijdig met het ontwerpbesluit bekendmaken van de verkeersanalyse. Dit is een gebrek dat voorafgaand aan het definitieve besluit kon worden hersteld, zoals in dit geval is gebeurd. Ter zitting hebben eisers verklaard dat zij niet in hun belangen zijn geschaad. Dat er mogelijke derden zijn die in hun belangen zijn geschaad, valt buiten de omvang van het geding. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Stcrt. 2020, 34572.
2.Het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek.
3.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1647).
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1518).
5.zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2014 in zaak nr. 201300544/1/V3.
6.Aanbevelingen voor Stedelijke Verkeer Voorzieningen.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1774).
8.Handboek kwaliteit openbare ruimte van 31 augustus 2017.