ECLI:NL:RBDHA:2021:12065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
SGR 21/5863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in ontslagzaak militair wegens wangedrag en drugsgebruik

Op 4 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker, een militair, en de staatssecretaris van Defensie. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een ontslagbesluit van de staatssecretaris, dat was genomen op 29 juni 2021 wegens wangedrag, specifiek het gebruik van softdrugs. De verzoeker, die in oktober 2020 aan de opleiding voor mariniers was begonnen, had samen met andere militairen geblowd, wat op camerabeelden was vastgelegd. Hij stelde dat hij onvoldoende was geïnformeerd over het zero tolerance beleid van Defensie ten aanzien van drugsgebruik en dat het ontslag onevenredig was, gezien zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden van het incident.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid het ontslag had kunnen opleggen, aangezien de verzoeker voldoende was voorgelicht over het drugsbeleid. Dit beleid was op verschillende manieren gecommuniceerd, waaronder in een informatieboekje en tijdens een presentatie op de dag van opkomst. De voorzieningenrechter benadrukte dat het gebruik van drugs, vooral in gezelschap van andere militairen, als zeer ernstig wangedrag wordt beschouwd en dat de staatssecretaris het belang van de veiligheid en inzetbaarheid van alle militairen zwaar mocht wegen in zijn besluitvorming.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de staatssecretaris tekort was geschoten in de voorlichting en dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn kennis van het beleid. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter gaf aan dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5863

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H. Giard),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder(gemachtigde: mr. E. Damstra).

Procesverloop

In het besluit van 29 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker ontslag verleend als militair wegens wangedrag.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen de heer [A] en de heer [B] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is op 26 oktober 2020 begonnen aan de opleiding voor mariniers. Nadat hij de opleidingsbaret heeft behaald, is hij samen met vier andere militairen door de politie gecontroleerd omdat op camerabeelden was te zien dat zij aan het blowen waren. Naar aanleiding van dit softdrugsgebruik heeft verweerder verzoeker ontslagen. [1] Verzoeker is het hier niet mee eens en vraagt de voorzieningenrechter om het besluit op te schorten.
Wat vinden verzoeker en verweerder?
3. Verzoeker stelt dat het gedrag hem niet kan worden toegerekend, omdat er geen actieve aandacht is gegeven aan het zero tolerance beleid van verweerder. Verzoeker was pas kort in dienst en niet bekend met het drugsbeleid. Verweerder had verzoeker hierover beter moeten informeren. Het besluit is ook onevenredig gelet op de bijzondere omstandigheden, zoals de hoeveelheid (één joint), de jeugdige leeftijd en het toekomstperspectief van verzoeker. Verzoeker heeft altijd openheid van zaken gegeven en heeft spijt. Een waarschuwing is daarom voldoende. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende betrokken. Dat het beleid voorschrijft dat in alle gevallen ontslag volgt bij het gebruik van softdrugs in privétijd, buiten een militaire locatie, maar in verenging met andere militairen, vindt verzoeker onterecht.
4. Volgens verweerder is verzoeker voldoende voorgelicht over het drugsbeleid voorafgaand en aan het begin van de opleiding, onder meer door de vermelding hiervan in de leefregels die op elke kamer liggen. Elke marinier moet zo snel mogelijk de leefregels kennen, omdat aan deze regels consequenties zijn verbonden. Het ontslag klopt met de regelgeving [2] en het gebruiken van drugs, op welke wijze dan ook maar zeker in het bijzijn van andere militairen, is aan te merken als zeer ernstig wangedrag. De omstandigheden die verzoeker aanvoert, maken volgens verweerder het besluit niet onevenredig.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter zal op grond van de betrokken belangen, aan de hand van een voorlopig rechtsmatigheidsoordeel, beoordelen of er voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
6.1.
Verzoeker erkent het gebruik van softdrugs samen met andere militairen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de hoofdregel dan volgens het sanctiebeleid van verweerder is dat de militair wordt ontslagen wegens wangedrag. [3] De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat verweerder in redelijkheid verzoeker heeft mogen ontslaan.
6.2.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder tekort is geschoten in de voorlichting van het drugsbeleid. Voorafgaand aan de opleiding is een informatieboekje verspreid waarin staat dat gebruik van drugs leidt tot ontheffing uit de opleiding en ontslag. Hierbij is tevens vermeld waarom dit beleid wordt gehanteerd en dat het gezamenlijk gebruik van drugs kan leiden tot groepsbinding op negatieve gronden. In een presentatie op de dag van opkomst wordt gewezen op het zero tolerance beleid ten aanzien van drugs, ook buiten diensttijd. In de leefregels, die op de kamer van cursisten ligt, staat dat onder meer het gebruik van drugs (soft- en harddrugs) leidt tot verwijdering uit de opleiding en de defensieorganisatie. Het had voor verzoeker dan ook voldoende duidelijk kunnen zijn dat drugsgebruik niet wordt geaccepteerd. Dat verzoeker stelt dat hij desondanks niet op de hoogte was van de precieze gevolgen van het gebruik van drugs en de mogelijkheid van ontslag, komt voor zijn eigen risico. Het betoog van verzoeker dat verweerder actief had moeten uitdragen dat er een uitzondering op het zero tolerance beleid is, wordt gelet op het voorgaande eveneens niet gevolgd. Voldoende is dat het beleid op hoofdlijnen meermalen bekend is gemaakt en indien eiser meer had willen weten dan had hij het beleid erop na kunnen lezen.
6.3.
In de omstandigheden van verzoeker ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verweerder mag het belang van de negatieve effecten van drugs op de inzetbaarheid en veiligheid van alle militairen, ook die in opleiding, zwaar wegen. Het aanzien van het militair ambt wordt ernstig geschaad wanneer militairen zich inlaten met drugs en dit mag verweerder als zwaarwegende grond betrekken in zijn afweging. Drugs gebruiken met andere militairen is een ongewenste groepsbinding waar verweerder actief tegen optreedt. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker spijt heeft van zijn gedrag, mag verweerder de belangen van verzoeker – zijn leeftijd, het korte dienstverband en zijn toekomstperspectief – minder zwaar wegen dan de belangen van verweerder en de afweging in het nadeel van verzoeker laten uitvallen. Gelet op het beleid van verweerder volgt in een dergelijk geval ontslag en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit beleid hier niet had mogen toepassen.
7. Voor zover verzoeker betoogt dat verweerder bijzondere en individuele omstandigheden onvoldoende (kenbaar) heeft betrokken in zijn besluitvorming, kan verweerder bij de beslissing op het bezwaar de motivering verder uiteenzetten.
8. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
2.De Aanwijzing SG A/925, Uitvoering drugsbeleid Defensie.
3.Punt 1.2.1, onder e, van het Aanwijzing SG A/925 gelezen in samenhang met artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR.