Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
3 juni 2019 aan eiser een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Overwegingen
(3 juni 2019). Volgens de verzekeringsarts b&b constateren de specialisten en de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de lichamelijke beperkingen in feite hetzelfde, te weten een herstellende wankele gang zonder aanwijzingen voor motorische uitval als gevolg van de epilepsie. De verzekeringsarts b&b ontkent niet dat eiser serieuze beperkingen heeft, maar de beperkingen zijn volgens hem passend weergegeven in de FML. Er is geen grond voor het aannemen van meer beperkingen bij het feitelijk ongewijzigde beeld per datum in geding. Bovendien bevestigt de informatie van Denazorg volgens de verzekeringsarts b&b het gedrag van eiser, echter zonder aanvullend zicht op psychiatrie en feitelijk afgenomen neurocognitie.
3 april 2019 lichamelijk en psychisch onderzocht door de primaire verzekeringsarts. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts dossieronderzoek verricht, een anamnese afgenomen, het dagverhaal in kaart gebracht en informatie uit de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b eiser tijdens de hoorzitting gezien, de overgelegde informatie van de behandelend sector (neurologen, huisarts en Denazorg) en het dossier bestudeerd. Zoals opgenomen in het rapport van de verzekeringsarts b&b waren de beschrijvingen van lichamelijk onderzoek door de specialisten (daterend van maart en april 2019) en de primaire verzekeringsarts doorslaggevend voor zijn weging, omdat de datum in geding in het verleden ligt. De rechtbank ziet in de beroepsgrond van eiser geen aanleiding om de verzekeringsarts b&b hierin niet te volgen. De verzekeringsarts b&b kon dan ook afzien van eigen lichamelijk en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts b&b heeft immers kennis genomen van alle beschikbare informatie van de behandelend artsen en daarbij kenbaar gemaakt welke informatie doorslaggevend is geacht ten aanzien van de klachten die geobjectiveerd konden worden ten tijde van de datum in geding. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van het rapport van de primaire verzekeringsarts en daarmee acht geslagen op het dagverhaal van eiser.
4.6 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat vanwege zijn psychische klachten en de epileptische aanvallen, een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser ten tijde van de datum in geding gemiddeld kampte met wekelijks 4 epileptische aanvallen, vooral in de avonden, soms een kleine aanval en soms een grote aanval. Met het oog hierop is in de FML opgenomen dat eiser ’s avonds en ’s nachts niet kan werken. Voor de noodzaak van verdergaande beperkingen hebben de verzekeringsartsen geen aanwijzingen gezien. Niet gebleken is dat eiser na een aanval te weinig mogelijkheden voor recuperatie heeft. Weliswaar heeft eiser bij de primaire verzekeringsarts aangegeven dat hij snel vermoeid is, maar uit het door de verzekeringsarts opgetekende dagverhaal blijkt niet dat eiser ernstige vermoeidheidsklachten heeft als gevolg van de aanvallen dan wel dat hij overdag weinig activiteiten ontplooit, omdat hij ernstig vermoeid is. Voor zover bij eiser ná de datum in geding sprake is geweest van een toename van epileptische aanvallen, alsmede een slaapapneu waarvoor hij in november 2020 is opgenomen in het ziekenhuis, kan dit geen rol spelen bij de beoordeling van eisers gezondheidstoestand op de datum in geding. De rechtbank neemt aan dat deze verslechtering van eisers gezondheid heeft geleid tot verweerders recente besluit van 14 april 2021.
De rechtbank is van oordeel dat eiser de arbeidskundige gronden in beroep eerder in de procedure naar voren had kunnen en moeten brengen. Gelet op het tijdstip waarop deze nieuwe gronden zijn aangevoerd was het voor verweerder redelijkerwijs niet mogelijk om adequaat te reageren. Gelet daarop acht de rechtbank het aanvoeren van deze gronden op deze wijze in strijd met de goede procesorde. Dat de stukken binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven termijn, zijn ingediend, maakt dit niet anders. Deze termijn ziet op het indienen van stukken.