ECLI:NL:RBDHA:2021:12177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/3684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsdocument en dwangsombesluit

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1991 met Dominicaanse nationaliteit, op 22 juni 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres ontving op 12 augustus 2021 het gevraagde verblijfsdocument. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft een verweerschrift ingediend en op 5 oktober 2021 een dwangsombesluit genomen. De zitting vond plaats op 6 oktober 2021, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels had beslist. Ook het beroep wegens het uitblijven van een dwangsombesluit wordt niet-ontvankelijk verklaard. Echter, het dwangsombesluit van 5 oktober 2021 wordt vernietigd voor zover het de hoogte van de dwangsom betreft. De rechtbank oordeelt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit was overschreden. De rechtbank draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 935,-.

De rechtbank concludeert dat de brief van verweerder van 7 juli 2021 niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat deze slechts een voornemen bevatte en de onzekerheid over het verblijfsrecht niet heeft weggenomen. De einddatum van de dwangsomperiode wordt vastgesteld op de datum waarop het verblijfsdocument daadwerkelijk is uitgereikt, zijnde 12 augustus 2021. De rechtbank heeft de zaak als lichtgewicht beoordeeld, gezien de aard van de geschilpunten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3684
[V-Nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 oktober 2021 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1991, van Dominicaanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Verbaas).

Procesverloop

Eiseres heeft op 22 juni 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER.
Op 12 augustus 2021 heeft eiseres het gevraagde verblijfsdocument in ontvangst genomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft daarop gereageerd.
Op 5 oktober 2021 heeft verweerder een dwangsombesluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde, die digitaal heeft deelgenomen aan de zitting.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep wegens het uitblijven van een dwangsombesluit niet-ontvankelijk;
  • vernietigt het dwangsombesluit van 5 oktober 2021, voor zover daarin de hoogte van de dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb is vastgesteld;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres op grond van artikel 4:17 van de Awb een dwangsom is verschuldigd van € 1.442,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het dwangsombesluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ter hoogte van
€ 935,-.

Motivering

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
2. Eiseres heeft op 25 november 2020 een aanvraag ingediend voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Verweerder heeft de ontvangst hiervan bevestigd op
3 december 2020. Op 27 mei 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Op
22 juni 2021 is eiseres in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Bij brief van 7 juli 2021 heeft verweerder bericht dat hij van plan is om aan eiseres een verblijfsdocument te verstrekken. Op 12 augustus 2021 is het document aan eiseres uitgereikt. Op 5 oktober 2021 heeft verweerder een dwangsombesluit genomen.
3. De rechtbank stelt met partijen vast dat verweerder de beslistermijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag van eiseres en voor het nemen van een dwangsombesluit heeft overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder bij brief van
27 mei 2021 in gebreke heeft gesteld. Nu verweerder alsnog op de aanvraag heeft beslist en een dwangsombesluit heeft genomen, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang meer bij haar beroep tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag en het beroep wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. Deze beroepen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Overigens heeft eiseres deze beroepen wel terecht ingesteld, omdat de besluiten ten tijde van het instellen van het beroep nog niet waren genomen.
4. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Nu verweerder met het dwangsombesluit geen maximale dwangsom heeft toegekend, terwijl eiseres hierom wel heeft verzocht kan niet worden geoordeeld dat daarmee geheel aan het beroep van eiseres is tegemoetgekomen. Het onderhavige beroep is daarom op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, mede gericht tegen dit besluit. Met partijen is op de zitting afgesproken dat de rechtbank zich over dit besluit zal uitlaten.
5. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in de brief van 7 juli 2021 heeft vastgesteld dat eiseres een declaratoir verblijfsrecht heeft en of op dat moment de dwangsom is gestopt.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de einddatum van de dwangsomperiode
7 juli 2021 is. Op deze datum heeft verweerder een kennisgeving aan eiseres verzonden waarin staat dat verweerder van plan is om een verblijfsdocument te verstrekken. Hiermee is een einde gekomen aan de onzekerheid over de vaststelling van het verblijfsrecht. Dat eiseres op een later tijdstip een pas krijgt overhandigd doet hier niets aan af. Een EU-verblijfspas zegt namelijk niets over de ingangsdatum van het verblijfsrecht. Het later bezwaar kunnen indienen wordt ook niet door de dwangsomregeling geraakt. De dwangsomregeling is er immers in casu om vaststelling af te dwingen en die vaststelling was er reeds op het moment van de kennisgeving.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de brief van 7 juli 2021 de onzekerheid over de vaststelling van het verblijfsrecht niet heeft weggenomen. In deze brief staat namelijk dat verweerder “van plan is” om het aan eiseres een verblijfsdocument te verstrekken en dat het document nog moet worden opgemaakt, eiseres vervolgens een uitnodiging krijgt en het document daarna moet worden uitgereikt. Ook staat in de brief dat er nog biometrische gegevens nodig zijn en dat eiseres pas nadat het verblijfsdocument aan haar is uitgereikt zij in bezwaar kan gaan. Het voorgaande suggereert dat pas op het moment van uitreiking sprake is van een rechtsgeldige beslissing op de aanvraag van eiseres en pas op dat moment sprake is van de juiste bekendmaking van een besluit. Nu het besluit afhankelijk is van een toekomstige gebeurtenis, namelijk het opmaken en uitreiken van het document en het verkrijgen van biometrische gegevens, is de brief van 7 juli 2021 niet het besluit op de aanvraag van eiseres, maar het moment dat het verblijfsdocument aan eiseres is uitgereikt. Tussen partijen is niet in geschil dat het document is uitgereikt op
12 augustus 2021. Dit betekent dat deze datum als einddatum van de dwangsomperiode moet worden aangemerkt. Omdat op deze datum meer dan 42 dagen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verschuldigde dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,- en niet het door verweerder toegekende bedrag van € 812,-.
8. Het beroep tegen het dwangsombesluit van 5 oktober 2021 is daarom ook gegrond. Dit besluit komt, voor zover daarin de hoogte van de verbeurde dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb is vastgesteld, wegens strijd met dit artikel voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het te vernietigen gedeelte van de bestreden besluiten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 935,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een reactie op het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht zijn, omdat de zaak alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom is verbeurd.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
E.P.W. Kwakman mr. M.M.L.A.T. Doll
griffier
rechter
afschrift verzonden op:
Conc.:
D:
VK

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.