In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1991 met Dominicaanse nationaliteit, op 22 juni 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres ontving op 12 augustus 2021 het gevraagde verblijfsdocument. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft een verweerschrift ingediend en op 5 oktober 2021 een dwangsombesluit genomen. De zitting vond plaats op 6 oktober 2021, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels had beslist. Ook het beroep wegens het uitblijven van een dwangsombesluit wordt niet-ontvankelijk verklaard. Echter, het dwangsombesluit van 5 oktober 2021 wordt vernietigd voor zover het de hoogte van de dwangsom betreft. De rechtbank oordeelt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit was overschreden. De rechtbank draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 935,-.
De rechtbank concludeert dat de brief van verweerder van 7 juli 2021 niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat deze slechts een voornemen bevatte en de onzekerheid over het verblijfsrecht niet heeft weggenomen. De einddatum van de dwangsomperiode wordt vastgesteld op de datum waarop het verblijfsdocument daadwerkelijk is uitgereikt, zijnde 12 augustus 2021. De rechtbank heeft de zaak als lichtgewicht beoordeeld, gezien de aard van de geschilpunten.